ECLI:NL:TADRARL:2023:132 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-239/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:132 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-06-2023 |
Datum publicatie: | 08-06-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-239/AL/GLD |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzetbeslissing. De raad verklaart het verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 juni
2023
in de zaak 22-239/AL/GLD
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 20 juni 2022 op de klacht van:
klaagster
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 februari 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 21 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 20/21 van de deken
ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 20 juni 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad
(hierna ook: de voorzitter) de klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond
verklaard.
1.4 Op 13 juli 2022 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 27 maart 2023. Daarbij waren
klaagster en verweerster, beiden met hun gemachtigde, aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden - zakelijk weergegeven - het volgende in. Klaagster
kon en hoefde uit de e-mail van verweerster aan klaagster van 7 maart 2016 niet te
begrijpen dat het dossier door verweerster zou worden gesloten. Verweerster is hierover
onvoldoende duidelijk geweest. Dat is de kern van de klacht en de beslissing die de
voorzitter daarover heeft gegeven, is onjuist.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klaagster in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar
de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De gemachtigde van klaagster heeft op de zitting van de raad het verzet onderbouwd
en hij heeft - kort gezegd - aangevoerd dat de klacht van klaagster inhoudt dat de
communicatie van verweerster over de sluiting van het dossier in 2016 niet goed is
geweest.
4.3 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel)
niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van
drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis
heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking
heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde
in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs
pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt
de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen
redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
4.4 De raad constateert dat klaagster op 7 maart 2016 kennis heeft kunnen nemen van
de inhoud van de e-mail van verweerster waarover wordt geklaagd. De in artikel 46g
lid 1 sub a genoemde termijn is daarom naar het oordeel van de raad op die dag aangevangen.
De klacht is echter pas op 11 februari 2020 door klaagster bij de deken ingediend
en daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar.
4.5 Klaagster heeft aangevoerd dat zij pas in een telefoongesprek in januari 2019
van verweerster hoorde dat zij de zaak niet verder wilde behandelen. Voor zover klaagster
hiermee heeft willen betogen dat zij pas toen bekend is geworden met de gevolgen van
het handelen van verweerster uit 2016 en een beroep heeft willen doen op de uitzonderingsbepaling
van artikel 46g lid 2 Advocatenwet, is de raad van oordeel dat ook deze termijn is
overschreden. Klaagster heeft namelijk pas op 11 februari 2020 haar klacht ingediend
en dat is meer dan een jaar na de datum van het genoemde telefoongesprek met verweerster.
4.6 De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door klaagster aangevoerde
verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf
toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van
het geval. Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen
nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht.
De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2023.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 5 juni 2023