ECLI:NL:TADRARL:2023:131 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-608/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:131 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-05-2023 |
Datum publicatie: | 08-06-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-608/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. De klacht dat verweerster de ondertekening van de boedelbeschrijving ter discussie heeft gesteld, terwijl verweerster wist dat dit standpunt van haar cliënt onjuist was, is ongegrond. Gelet op de door de zus van klager gedane uitlatingen, die meermaals schriftelijk door haar zijn bevestigd, alsmede de brief van de rechtbank waaruit blijkt dat de rechtbank niet over een door beide vereffenaars ondertekende boedelbeschrijving beschikte, bestonden er voldoende aanwijzingen voor twijfel over de ondertekening van de boedelbeschrijving. De zienswijze van haar cliënt was dus niet op voorhand onjuist, waardoor verweerster als partijdig belangenbehartiger namens haar cliënt het standpunt mocht innemen zoals zij heeft gedaan. Alle klachtonderdelen ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 30 mei
2023
in de zaak 22-608/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 maart 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 26 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1881857 van de deken
ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 maart 2023. Daarbij waren
klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen
van het e-mailbericht met bijlagen van verweerster van 6 maart 2023 en de e-mailberichten
met bijlagen van klager van 8, 9 en 10 maart 2023.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is samen met zijn zus L. erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschappen
van hun in 2019 respectievelijk 2020 overleden ouders. Hun broer R. is onterfd. Hij
heeft aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie. Verweerster heeft broer R. als advocaat
bijgestaan.
2.3 Tot de nalatenschappen behoort een ouderlijke woning. Deze woning is met een aanzienlijke
overwaarde verkocht en is geleverd op 2 juni 2020.
2.4 Verweerster heeft op 3 juni 2020 met verlof van de voorzieningenrechter van 27
mei 2020 conservatoir beslag laten leggen onder de notaris op de opbrengst van de
woning van erflaters.
2.5 Op 12 juni 2020 is een depotovereenkomst gesloten tussen klager en zus L. enerzijds
en broer R. anderzijds. Hierin is overeengekomen dat een bedrag van € 28.660,52 aan
broer R. als voorschot op zijn legitieme portie wordt uitgekeerd en dat een bedrag
van € 31.000,- bij de notaris in depot blijft staan, waarvan uitbetaling geschiedt
na gezamenlijke en eensluidende opdracht van de erfgenamen.
2.6 Verweerster heeft op 24 februari 2021 bij de rechtbank Overijssel een verzoek
ingevolge artikel 4:78 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingediend. Bij beschikking
van 26 mei 2021 zijn klager en zus L. veroordeeld om een schilderij te laten taxeren,
kopieën aan broer R. te verstrekken van aangiften en aanslagen inkomstenbelasting
over de jaren 2015-2019 en bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt welke gelden
zijn vrijgekomen uit hoofde van de uitvaartverzekering.
2.7 Op 22 juli 2021 heeft de rechtbank Overijssel de gedeponeerde ongetekende boedelbeschrijving
retour gezonden, ter ondertekening door de vereffenaars.
2.8 Nadat aan de opdrachten in de onder 2.6 vermelde beschikking was voldaan, heeft
klager verweerster laten weten dat broer R. moest meewerken aan de opheffing van het
depot. In reactie hierop heeft verweerster in haar e-mail van 13 december 2021 klager
bericht dat zus L. meermalen aan broer R. heeft bevestigd dat zij geen boedelbeschrijving
heeft ondertekend en dat verweerster tevens een brief van de rechtbank heeft ontvangen
waaruit blijkt dat er inderdaad geen door beide vereffenaars ondertekende boedelbeschrijving
is. Verweerster heeft aan klager gevraagd of hij kan instemmen met het voorstel van
zus L. dat broer R. een bedrag van € 5.000,- ontvangt tegen finale kwijting en dat
het restant van het in depot gehouden bedrag tussen klager en zijn zus wordt verdeeld.
2.9 Klager heeft op 14 december 2021 hierop geantwoord dat hij niet instemt met het
onder 2.8 vermelde voorstel.
2.10 Zus L. heeft in haar e-mails aan klager van 20 december 2021 en 24 februari 2022
ontkend dat zij bij de voormalig advocaat van klager op kantoor is geweest om de boedelomschrijving
te ondertekenen en gesteld dat klager haar handtekening heeft vervalst.
2.11 De voormalig advocaat van klager heeft in haar e-mail van 15 maart 2022 op verzoek
van klager aan verweerster bevestigd dat zus L. op 9 juni 2020 bij haar op kantoor
is geweest en de boedellijst heeft ondertekend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) beslag te laten leggen op de erfenis, terwijl klager, als vereffenaar van de erfenis,
zich reeds bereid heeft verklaard de legitieme portie aan klager uit te keren; bovendien
legde zij beslag terwijl de legitieme portie nog niet opeisbaar was.
b) pas bereid te zijn om aan opheffing van het beslag mee te werken als een deel van
de opbrengst van de verkochte woning in depot onder de notaris zou blijven, terwijl
bovendien de legitieme portie van € 28,660,52 al aan broer R. was uitgekeerd.
c) vervolgens een verzoekschrift ingevolge artikel 4:78 BW in te dienen en nadat klager
aan de voorwaarden in de beschikking had voldaan, de ondertekening van de boedelbeschrijving
ter discussie te stellen. Verweerster wist echter heel goed dat die ondertekening
een feit was, gelet de verklaring van de voormalig advocaat van klager.
d) klager te beschuldigen van het zetten van een valse handtekening en hem af te persen
door € 5.000,- te eisen uit het depot.
e) klager onnodig op kosten te jagen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerster heeft in opdracht van haar cliënt beslag laten leggen op de woning, nadat door de voorzieningenrechter daarvoor verlof was verleend. De voorzieningenrechter heeft dit beslag kennelijk niet als onrechtmatig beoordeeld.
Klachtonderdeel b)
4.3 Partijen hebben overeenstemming bereikt over de inhoud van de depotovereenkomst. Verweerster heeft hierbij gehandeld namens en in opdracht van haar cliënt. Zij diende immers zijn belangen te behartigen. Er was sprake van een overleg en overeenstemming tussen de advocaten namens hun cliënten. Van door verweerster uitgeoefende (ongeoorloofde) druk was geen sprake. Klager had immers ook juridische bijstand van zijn advocaat.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerster heeft zich bij haar stelling dat een door beide vereffenaars ondertekende boedelbeschrijving ontbrak, gebaseerd op de brief van de rechtbank van 22 juli 2021 en op de mededelingen van zus L. dat zij nooit een boedellijst heeft ondertekend en dat zij niet bij de voormalig advocaat van klager ter ondertekening daarvan op kantoor is geweest. Zus L. heeft ook in haar brieven aan klager meegedeeld dat zij nooit iets heeft ondertekend.
Klachtonderdeel d)
4.5 Het voorstel om aan broer R. € 5.000,- uit te keren uit het depot tegen finale kwijting is niet door verweerster namens haar cliënt gedaan, maar een voorstel van zus L. aan klager. Het ontgaat verweerster hoe dat als chantage door haar zou moeten worden gezien. Verweerster staat zus L. niet bij en het voorstel is rechtstreeks door zus L. aan klager gezonden met een afschrift aan de cliënt van verweerster. Met dit voorstel heeft noch verweerster noch haar cliënt iets van doen; dit is een geschil tussen zus L. en klager als erfgenamen.
Klachtonderdeel e)
4.6 Dat klager stelt hoge kosten te hebben gemaakt, is gelegen in het feit dat hij alleen te werk is gegaan en niet samen met zijn zus als vereffenaars. Als zij gezamenlijk hadden opgetreden, hadden die kosten ten laste kunnen komen van de nalatenschap. De hoge kosten zijn dus veroorzaakt door de solistische handelwijze van klager zelf.
5 BEOORDELING
5.1 Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van
de wederpartij van klager. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline
komt aan een advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid toe
om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met
zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden
ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij,
b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met
de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn
cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk
doel. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor
zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het
nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden
van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot
enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen. De raad zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf
beoordelen.
Klachtonderdelen a) en b)
5.2 De klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.3 Uit de overgelegde stukken blijkt dat de familieverhoudingen moeizaam waren en
dat er discussie bestond over de hoogte van de legitieme portie. De raad is daarom
van oordeel dat er voldoende aanleiding bestond voor verweerster om de rechtbank verlof
te vragen voor conservatoir beslag op de opbrengst van de woning. Het verlof is door
de voorzieningenrechter verleend en daarmee staat de rechtmatigheid van het beslag
vast. Het al dan niet opeisbaar zijn van de legitieme portie doet hier niet aan af.
Aangezien het conservatoir beslag door de rechter was toegestaan, stond het verweerster
ook vrij om eisen stellen aan de opheffing daarvan. Klager werd bij de onderhandelingen
daarover bovendien bijgestaan door zijn toenmalig advocaat. De advocaten hebben vervolgens
namens hun cliënten overeenstemming bereikt. Van enige onredelijkheid van verweerster
bij de behartiging van de belangen van haar cliënt, als bedoeld in 5.1, is de raad
dan ook niet gebleken. De klachtonderdelen a) en b) zullen ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.4 Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op het starten van de procedure
ingevolge artikel 4:78 BW, is de raad van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk
kan worden verweten dat zij onder de in 5.3 genoemde omstandigheden gebruik heeft
gemaakt van de mogelijkheid die de wet haar biedt om namens haar cliënt deze juridische
procedure te voeren, temeer daar de procedure effect heeft gesorteerd voor haar cliënt.
5.5 Voor zover klager verweerster verwijt dat zij de ondertekening van de boedelbeschrijving
ter discussie heeft gesteld, terwijl verweerster wist dat dit standpunt van haar cliënt
onjuist was, oordeelt de raad als volgt.
5.6 Gelet op de na afloop van de procedure ingevolge artikel 4:78 BW door zus L. gedane
uitlatingen, die blijkens de overgelegde stukken meermaals schriftelijk door haar
zijn bevestigd, alsmede de brief van de rechtbank van 22 juli 2021 waaruit blijkt
dat de rechtbank niet over een door beide vereffenaars ondertekende boedelbeschrijving
beschikte, bestonden er naar het oordeel van de raad voldoende aanwijzingen voor twijfel
over de ondertekening van de boedelbeschrijving. De zienswijze van haar cliënt was
dus niet op voorhand aantoonbaar onjuist, waardoor verweerster als partijdig belangenbehartiger
namens haar cliënt het standpunt mocht innemen zoals zij heeft gedaan. Verweerster
heeft hiermee niet de grenzen overschreden van de ruime mate van vrijheid die haar
als advocaat van de wederpartij van klager toekomt. Klachtonderdeel c) zal dan ook
ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.7 De verwijten in klachtonderdeel d) dat verweerster klager heeft beschuldigd van het zetten van een valse handtekening en dat zij klager heeft afgeperst door € 5.000,- uit het depot te eisen, heeft verweerster gemotiveerd betwist en zulks is de raad ook niet uit de overgelegde stukken gebleken. Nu de feitelijke grondslag aan het gemaakte verwijt ontbreekt, zal klachtonderdeel d) ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel e)
5.8 Gezien het eerder overwogene, is naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan dat verweerster namens haar cliënt acties heeft ondernomen die zij in redelijkheid niet had mogen ondernemen. Het in dit klachtonderdeel gemaakte verwijt dat zij klager onnodig op kosten heeft gejaagd, treft dan ook geen doel. Klachtonderdeel e) zal ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. G.N. Paanakker en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 30 mei 2023