ECLI:NL:TADRARL:2023:127 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-829/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:127 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-05-2023 |
Datum publicatie: | 23-05-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-829/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerder heeft naar het oordeel van de raad de belangen van klaagster in haar arbeidsgeschil op zorgvuldige wijze behandeld. Uit de stukken en hetgeen tijdens de zitting is verklaard is de raad gebleken dat verweerder en klaagster vooraf een duidelijke (proces)strategie hebben afgesproken, namelijk dat eerst alleen de ontbindingsprocedure zou worden gestart en later zou blijken of daarna nog een loonvorderingsprocedure nodig zou zijn na eventuele ontbinding. Klaagster heeft ook ingestemd met de voorgestelde procesroute. Dit is daarna zo ook uitgevoerd door verweerder tijdens de onderhandelingen bij de rechtbank, wat heeft geresulteerd in een schikking. Dat verweerder tegen de kennelijke opdracht van klaagster in heeft gehandeld, is de raad dan ook niet gebleken. Dat de getroffen schikking door haar voormalig werkgever niet wordt nagekomen, kan verweerder niet worden aangerekend. Van verweerder hoefde naar het oordeel van de raad in de in de beslissing geschetste omstandigheden niet te worden verwacht dat hij een tweede (loonvorderings)procedure kosteloos voor klaagster zou doen. Overige klachten eveneens ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 mei
2023
in de zaak 22-829/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 december 2021 heeft de gemachtigde namens klaagster bij de deken van de Orde
van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht
ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021 KNN162/1630460
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 april 2023. Daarbij waren
klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster heeft zich tot verweerder gewend in verband met een conflict met haar
toenmalige werkgever.
2.2 Per e-mail van 3 mei 2019 heeft verweerder de aan hem door klaagster verstrekte
opdracht bevestigd en zijn werkzaamheden omschreven. Ook heeft hij daarin gemeld dat
is afgesproken dat hij klaagster tegen betaling van zijn uurtarief zal bijstaan en
dat hij haar zal waarschuwen telkens als hij meer dan 5 uren had besteed. Ook heeft
verweerder een nota van € 1.050,- exclusief btw meegestuurd. Klaagster heeft deze
nota betaald.
2.3 In zijn e-mail van 17 mei 2019 heeft verweerder onder meer aan klaagster geschreven:
Zie bijgaande conceptbrief.
Onze analyse is dat je deze zaak aan de rechter moet voorleggen om een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te krijgen. Doorgaan met hem mag van jou niet worden verwacht. Zeker niet met het uitzicht op een operatie en een revalidatie daarna.
Een procedure wordt binnen 4 weken behandeld. Ik kan echter voorrang vragen. Je hebt daar immers argumenten voor.
In de procedure vragen wij een meer dan forse vergoeding. Niet alleen de transitievergoeding maar ook een extra (billijke) vergoeding. Uiteraard zullen ook de andere zaken dan mee worden genomen zoals de bonus en de reiskosten.
Wil je mij berichten via de mail of ik de brief kan verzenden? Wil je mij ook berichten of ik de procedure kan voorbereiden?
Voor wat de kosten betreft, wijs ik je er op dat er een fors aantal uren in deze zaak gaat zitten. Je moet dan rekening houden met 30 tot 40 uur. Ik sprak met je af dat ik die kosten probeer te verhalen bij de werkgever. Het kan dat deze uiteindelijk van de vergoeding afgaan die de werkgever aan jou moet voldoen.
2.4 Nadat duidelijk was geworden dat een procedure onvermijdelijk was heeft klaagster
Achmea aangeschreven in juni 2019 met het verzoek dat verweerder haar belangen in
rechte zou mogen behartigen. Pas na 2,5 maand kwam een akkoord daarop van Achmea.
2.5 In de tussenliggende maanden mei tot september 2019 heeft verweerder werkzaamheden
voor klaagster verricht. Hij heeft haar daarvoor geen nota gestuurd.
2.6 Per e-mail van 2 september 2019 heeft Achmea aan klaagster gevraagd of de opdracht
van de werkzaamheden in het arbeidsgeschil definitief aan verweerder kon worden verstrekt.
Daarop heeft klaagster op 3 september 2019 schriftelijk aan Achmea bevestigend geantwoord.
2.7 Achmea heeft als rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster in de e-mail van 4 september
2019 de opdracht aan verweerder verstrekt voor zijn toekomstige werkzaamheden in
de zaak. In deze opdrachtbevestiging staat verder dat klaagster wil dat een ontbindingsprocedure
bij de rechtbank wordt gestart, dat daarvoor maximaal € 8.000,- inclusief btw aan
kosten wordt vergoed en dat eerdere werkzaamheden van verweerder niet onder de verzekeringsdekking
vallen. Verweerder heeft in zijn reactie diezelfde dag zijn ongenoegen geuit over
het feit dat klaagster al in juni 2019 contact met Achmea had gezocht en pas 2,5 maand
later toestemming tot behartiging van de zaak door verweerder heeft gekregen.
2.8 Hierop heeft Achmea op 27 september 2019 richting verweerder gereageerd. Uit coulance
heeft Achmea aan verweerder aangeboden om maximaal 3 uur te vergoeden voor zijn werkzaamheden
voor klaagster van vóór 4 september 2019.
2.9 Verweerder heeft daarna verschillende concept-verzoekschriften aan klaagster gestuurd.
Op 24 september 2019 heeft klaagster in reactie op een concept haar suggesties aan
verweerder gemaild. Op 21 oktober 2019 heeft klaagster naar aanleiding van een volgend
concept aan verweerder geschreven:
Doorgelezen.
Inhoud goed.
Paar kleine tikfoutjes (…)
Concurrentie beding en bonus volgt later. Prima.
2.10 Verweerder heeft daarna namens klaagster bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie
Leeuwarden, een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, alsmede
tot toekenning van een transitievergoeding en van een billijke vergoeding plus nevenvorderingen
ingediend.
2.11 Verweerder heeft op 25 oktober 2019 voor zijn werkzaamheden van 22 uren een nota
ten name van klaagster bij Achmea ingediend voor een bedrag van € 6.076,20 (inclusief
griffierecht van € 486,-).
2.12 Per e-mail van 20 november 2019 heeft Achmea aan verweerder, met klaagster in
de cc, de ontvangst van zijn nota bevestigd. Verder is vermeld dat nog maximaal €
1.923,80 inclusief btw aan verweerder betaald wordt onder de verzekeringsdekking en
dat meerkosten voor rekening van klaagster zijn.
2.13 Op 9 december 2019 heeft ten overstaan van de rechtbank een mondelinge behandeling
in de ontbindingsprocedure plaatsgevonden. Het geschil tussen klaagster en haar werkgever
is volgens het proces-verbaal van de zitting geëindigd in een minnelijke schikking.
In de vaststellingsovereenkomst zijn partijen onder meer overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst
met ingang van 1 februari 2020 met wederzijds goedvinden eindigt, aan klaagster een
transitievergoeding van € 3.885,- bruto en een beëindigingsvergoeding van 12.500,-
bruto wordt betaald en aan het kantoor van verweerder een bedrag van € 5.000,-, te
verhogen met btw, door de werkgever van klaagster wordt betaald voor gemaakte buitengerechtelijke
kosten. In g) is nog opgenomen dat de werkgever per einde dienstverband zal zorgdragen
voor een correcte eindafrekening voor wat het betreft het openstaande saldo aan vakantiedagen,
vakantiebijslag, bonusaanspraken en eventuele andere emolumenten van klaagster.
2.14 Op 12 december 2019 heeft verweerder een nota aan Achmea ten name van klaagster
gestuurd voor een bedrag van € 4.370,52.
2.15 In maart 2020 heeft klaagster opnieuw contact met verweerder opgenomen omdat
haar voormalig werkgever niet aan zijn financiële verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst
voldeed.
2.16 Per e-mail van 8 juli 2020 heeft verweerder onder meer aan Achmea geschreven:
[Klaagster] wendde zich nogmaals tot mij.
De (ex) werkgever dient nog een fors bedrag te voldoen in het kader van de eindafrekening. Het betreft hier een groot bedrag aan bonusuitkering, overuren, kostenvergoeding, enz.
De werkgever zal niet vrijwillig overgaan tot betaling en dient derhalve in rechte aan te worden gesproken.
Cliënte wil mij daar graag voor inschakelen aangezien ik volledig met haar zaak op de hoogte ben. Het betreft een procedure bij de kantonrechter. Er is mijns inziens wel enige haast bij geboden aangezien het de werkgever bedrijfseconomisch momenteel niet goed gaat.
Graag verneem ik van u of Achmea Rechtsbijstand instemt met uitbesteding van deze zaak.
2.17 Op 6 augustus 2020 om 15:53 uur heeft verweerder aan Achmea, met klaagster in bcc, geschreven:
Naar aanleiding van onderstaande mail heb ik nog niet van u vernomen. Kort geleden verzocht ik om terug te worden gebeld. Helaas is dat ook nog niet gebeurd. Ik heb in mijn eerdere mail op spoed aangedrongen.
Van cliënte begrijp ik dat zij wel is gebeld. Dit met de mededeling dat een nieuwe zaak tegen haar ex-werkgever niet meer zou worden bekostigd. Haar is meegedeeld dat dat is omdat het huidige probleem valt onder de eerdere zaak en dat daardoor de bestedingslimiet is bereikt. Dit is niet schriftelijk bevestigd. Ik verzoek u hier duidelijkheid over te geven.
De eerdere zaak betrof de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Onderhavige zaak betreft een loonvordering (achterstallig loon, bonusuitkering, vakantiegeld, vakantiedagen). Dit staat duidelijk buiten de zaak betreffende de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Ik verzoek u mij binnen 7 dagen na dezes te berichten. Indien ik niet binnen 7 dagen uw bericht heb ontvangen, stel ik Achmea Rechtsbijstand alvast aansprakelijk voor 1. het feit dat een en ander veel langer duurt dan mocht worden verwacht en 2. voor alle kosten met betrekking tot de rechtsbijstand. In dat laatste geval kan Achmea zich niet meer beroepen op een kosten maximum.
Per e-mail van 15:56 uur heeft verweerder klaagster geadviseerd om snel actie tegen
haar voormalig werkgever te ondernemen. Verweerder heeft voorgesteld dat hij daarvoor
een nieuw dossier aanlegt en klaagster daarvoor een nota stuurt voor maximaal vijf
uur. Volgens verweerder kon gezien de financiële situatie van de voormalig werkgever
beter niet worden gewacht op de reactie van Achmea over de dekking.
2.18 Op 7 augustus 2020 heeft klaagster aan verweerder per e-mail laten weten dat
Achmea haar heeft aangeboden om kosteloos de laatste posten bij haar ex-werkgever
op te eisen. Daarom heeft zij aan verweerder gevraagd welk voordeel zij heeft bij
zijn aanbod om voor haar te gaan optreden.
2.19 Per e-mail van 28 augustus 2020 heeft verweerder aan klaagster laten weten:
Wij spraken over jouw zaak. Achmea denkt dat het proces verbaal voldoende mogelijkheden biedt om de deurwaarder met jouw berekening op pad te sturen en beslag te laten leggen etc. IK meldde je dat dat volgens mij niet kan omdat de hoogte van de aanspraken in het proces verbaal niet is vastgesteld.
Indien blijkt dat inderdaad niet kan worden geïncasseerd, dan dient er een procedure te worden gevoerd namens jou (wat volgens mij dus moet). In dat geval kun je aangeven dat je wilt dat ik die procedure verder voer (je hebt n.l. recht op je eigen advocaatkeuze). Dat kan overigens ook indien [de voormalig werkgever] een dagvaarding laat uitbrengen. Dan wordt het immers ook een procedure.
Voorop staat dat lk die zaak graag voor je zou willen doen om het daarmee voor jou af te ronden.
Let op dat Achmea dit alleen zo doet omdat men geld wil besparen op jou kosten voor rechtsbijstand. Dat zou mijns inziens niet moeten mogen omdat je daarvoor gewoon verzekerd bent. Voor zover Achmea stelt dat al eerder door mij (namens jou) de vordering vakantiedagen en bonusaanspraken had moeten worden benoemd, dan is dat onzin. Dat kon alleen nadat de arbeidsovereenkomst was beëindigd. Daarover ging de vorige zaak.
Ik hoor graag van je over het verdere verloop.
Achmea heeft aan klaagster laten weten dat de werkzaamheden voor een loonvorderingsprocedure
onder het eerder aan verweerder toegekende budget voor de ontbindingsprocedure vielen.
Verweerder heeft daarin geen werkzaamheden voor klaagster gedaan.
2.21 Op 1 september 2020 heeft Achmea de voormalig werkgever van klaagster gesommeerd
om de in de vaststellingsovereenkomst met klaagster gemaakte afspraken na te komen.
De voormalig werkgever heeft aan de sommatie niet voldaan.
2.22 Klaagster heeft zich daarna voor juridische hulp gewend tot de (jurist) gemachtigde
in deze zaak (hierna ook: de gemachtigde). De gemachtigde heeft bij verweerder het
dossier van klaagster opgevraagd, inclusief de gevoerde correspondentie.
2.23 Klaagster is op 4 december 2020 op kantoor van verweerder geweest in verband
met afgifte van het dossier.
2.24 Op 31 januari 2021 heeft de gemachtigde onder meer aan verweerder geschreven:
Ik stel vast dat u weigerachtig blijft de grosse van de uitspraak c.q. van het procesverbaal van schikking, alsmede een afschrift van de betekening daarvan aan [de voormalig werkgever] aan cliënte of mij af te geven.
U heeft aan cliënte op 4 december jl. aan cliënte op uw kantoor slechts het verzoek tot ontbinding van de arbeidsverhouding met nevenvorderingen, het verweerschrift en een transcriptie van de mail correspondentie tussen cliënte en [de voormalig werkgever] ter hand gesteld. U weigert de overige processtukken in deze zaak en een afschrift van de correspondentie met Achmea, die u niet aan cliënte heeft doen toekomen, af te geven ondanks herhaalde verzoeken.
Ik doe u hierbij een afschrift van de van cliënte in deze zaak ontvangen machtiging toekomen en verzoek u , voor zoveel nodig sommeer ik u daartoe, de gevraagde stukken binnen vijf (5) dagen na heden af te geven c.q. te doen afgeven op mijn kantoor na telefonisch afspraak, bij gebreke waarvan ik u reeds nu voor alsdan in gebreke stel, in kort geding afgifte zal eisen en daarnaast een klacht bij de klachtfunctionaris van uw kantoor zal neerleggen.
2.25 Daarop heeft verweerder op 2 februari 2021 per e-mail als volgt richting de gemachtigde gereageerd:
(…) Ik stel vast dat u niet goed bent geïnformeerd.
Uw cliënte heeft alle stukken ontvangen c.q. op mijn kantoor opgehaald. U hebt het over overige processtukken. Ik begrijp niet waar u het over heeft. Er zijn niet overige processtukken.
Voor zover u de grosse van het proces verbaal wenst te hebben, deel ik u mee dat u die moet opvragen bij de rechtbank. Er is tot op heden geen grosse afgegeven en ik heb daar dus niet de beschikking over. Duidelijk mag zijn dat er ook geen betekening via de deurwaarder heeft plaatsgevonden. Volgens mij heeft [de voormalig werkgever] aan een groot deel van de overeenkomst voldaan.
Cliënte is uiteraard op de hoogte van de correspondentie nu die altijd aan haar is doorgezonden.
Het proces verbaal van de mondelinge behandeling met daarin de schikking die er overeen is gekomen, is u bekend naar ik aanneem. Mocht dat niet het geval zijn, dan hoor ik dat wel. Hetgeen onder g. is bepaald moet nu nog worden voldaan door [de voormalig werkgever]. Ik begrijp dat dat niet is gebeurd en dat daarover zal moeten worden geprocedeerd. Helaas wilde Achmea die zaak niet aan mij uitbesteden. Cliënte is er kennelijk mee akkoord gegaan dat een jurist van Achmea dat zal doen. Ik begreep van haar dat dat niet opschiet en u nu om de hoek komt kijken. Prima uiteraard. U kunt precies vorderen wat er onder g. in de overeenkomst is bepaald. Met andere woorden, u moet u niet tot mij richten maar tot [de voormalig werkgever]. Mochten er echter vragen rijzen over wat er eerder is dan wel beweerdelijk zou zijn overeengekomen, dan kunt u altijd mij raadplegen. Mijn medewerking wordt echter wel in zekere mate beïnvloed door de wijze waarop u mij benadert.
Tot slot zou u zich wellicht tot Achmea kunnen wenden met een klacht omdat de jurist de zaak van cliente daar kennelijk niet oppakt.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te weigeren om op verzoek van klaagster het volledige dossier aan haar gemachtigde
af te geven;
b) (i) in het verzoekschrift een gebrekkige ‘vordering’ in te stellen en (ii) te weigeren om op basis van de verstrekte opdracht betaling
bij de wederpartij af te dwingen van een aantal in het proces-verbaal van de zitting
van 9 december 2019 genoemde en ook niet-genoemde emolumenten;
c) op onjuiste wijze te declareren en aan klaagster geen inzage te geven in zijn declaraties.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht zowel schriftelijk als tijdens de zitting van
de raad onder meer het volgende verweer gevoerd.
Ontvankelijkheidsverweer
4.2 Volgens verweerder heeft klaagster te laat geklaagd omdat op grond van artikel
6:69 BW binnen bekwame tijd had moeten worden geklaagd. Ter onderbouwing voert hij
aan dat de zaak in mei 2019 is gestart en feitelijk medio 2020 is afgerond, nadat
op 9 december 2019 de zaak was geëindigd met een vaststellingsovereenkomst. Klaagster
was toen met het behaalde resultaat zeer tevreden. Volgens verweerder is het niet
binnen bekwame tijd geweest dat klaagster zich pas in november 2021 over zijn werkzaamheden
heeft beklaagd. Dit moet volgens verweerder, naar de raad begrijpt, leiden tot een
niet-ontvankelijkverklaring van klaagster.
Klachtonderdeel a)
4.3 Verweerder heeft aan de gemachtigde, naar aanleiding van diens verzoek om het
dossier van klaagster af te geven, meegedeeld dat klaagster alle stukken zelf had
(gekregen) en dat hij zich niet gehouden achtte het hele dossier aan de gemachtigde,
die geen advocaat is, af te staan. Verweerder heeft klaagster laten weten dat zij
originele stukken en eventuele concrete andere stukken kon komen ophalen. Dat heeft
klaagster op 4 december 2020 gedaan. Verweerder verwijst verder naar de inhoud van
de op 31 januari 2021 en 2 februari 2021 met de gemachtigde van klaagster gevoerde
correspondentie.
Klachtonderdeel b)
4.4 Verweerder betwist dat hij voor klaagster een gebrekkig verzoekschrift heeft ingediend
en dat hij haar belangen onvoldoende heeft behartigd. Omdat een verzoek tot ontbinding
van een arbeidsovereenkomst door een werknemer minder gebruikelijk is, was het nog
maar de vraag of de rechtbank een dergelijk ontbindingsverzoek van klaagster zou toewijzen.
Volgens verweerder heeft hij daarom uitvoerig met klaagster de door hem voorgestelde
processtrategie besproken dat eerst een ontbindingsverzoekschrift zou worden ingediend
en dat dan ná de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, indien nodig, een loonvorderingsprocedure
kon worden gestart. Verweerder verwijst in dit kader naar de gevoerde e-mailcorrespondentie
van 17 mei 2019, 24 september 2019 en van 21 oktober 2019. Daaruit volgt volgens hem
dat klaagster wist welke strategie ze hadden besproken. Ook volgt daaruit dat klaagster
een reactie heeft gegeven op zijn concept-verzoekschriften met daarin de vooraf afgesproken
processtrategie. Specifiek uit haar e-mail van 21 oktober 2019 blijkt volgens verweerder
ook dat klaagster goed heeft begrepen dat het concurrentiebeding en bonus in een latere
procedure zouden volgen. Over de noodzaak van een kort geding is volgens verweerder
niet met klaagster gesproken. Dat was ook niet nodig omdat, zoals verweerder aan klaagster
heeft laten weten in zijn e-mail van 17 mei 2019, een ontbindingsprocedure vrij snel
behandeld zou worden en zelfs voorrang gevraagd kon worden.
4.5 Verweerder betwist dat hij is tekortgeschoten in de belangenbehartiging als het
gaat om het loon over september 2019. Het loon is in het verzoekschrift, dat in oktober
2019 is ingediend, genoemd. Daarna meldde klaagster dat het loon over oktober al wel
was betaald. Je kan dan ook zeggen dat met die betaling de oudste openstaande maand,
dus september 2019, is voldaan. Na ontvangst van het verzoekschrift heeft de wederpartij
een aanbod gedaan wat ook inhield dat het loon over september 2019 zou worden voldaan.
Klaagster heeft dat aanbod afgewezen. De zaak is vervolgens op 9 december 2019 voor
mondelinge behandeling gepland.
4.6 De ontbindingsprocedure is bij de rechtbank geëindigd tijdens de mondelinge behandeling
door een tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. Die zitting heeft ruim
4 uur geduurd. Volgens verweerder is daar veel besproken en onderhandeld. Hij heeft
klaagster daarin meegenomen en goed begeleid. Daarop heeft klaagster besloten om in
te stemmen met een schikking door ondertekening van het proces-verbaal van de zitting.
Onder g) is vastgelegd dat de werkgever voor een eindafrekening moest zorgdragen.
4.7 De werkgever is de vaststellingsovereenkomst niet nagekomen. Verweerder was daarna
bereid om klaagster tegen betaling in de loonvorderingsprocedure bij te staan. Zover
is het niet meer gekomen, omdat Achmea - ten onrechte - weigerde om voor die nieuwe
procedure aan klaagster een nieuw budget ter beschikking te stellen. Verweerder verwijst
ter onderbouwing naar de hierover met klaagster en Achmea gevoerde correspondentie.
Klaagster heeft zich daarna tot haar gemachtigde gewend. Verweerder is bij het vervolg
dan ook niet meer betrokken geweest. Verweerder betwist dat hij daarvoor aansprakelijk
kan worden gehouden.
Klachtonderdeel c)
4.8 Klaagster kwam niet voor een toevoeging in aanmerking maar bleek in tweede instantie
toch voor rechtsbijstand verzekerd te zijn, en wel bij Achmea. Met klaagster heeft
hij besproken dat Achmea niet zijn werkzaamheden zou vergoeden zo lang er geen sprake
was van een procedure. Daarop is met klaagster afgesproken dat zij voor die werkzaamheden
een nota zou krijgen. De meteen bij de opdrachtbevestiging meegestuurde nota is daarna
door klaagster betaald.
4.9 Omdat het aantal bestede uren al snel fors opliep, heeft hij dat met klaagster
besproken. Verweerder verwijst naar zijn e-mail van 17 mei 2019 aan klaagster. Daarin
heeft hij klaagster erop gewezen dat voor zo’n 30-40 uren aan werkzaamheden te verwachten
zijn en heeft haar toestemming gevraagd en gekregen.
4.10 Nadat begin september 2019 (pas) duidelijk was dat de kosten van de ontbindingsprocedure
gedekt werden door Achmea, heeft hij aan Achmea voor zijn werkzaamheden twee nota’s,
met urenspecificatie, gestuurd. Op de laatste nota heeft hij een bedrag van € 2.022,-
exclusief btw gecrediteerd omdat hij boven het kostenmaximum van Achmea uit was gekomen.
Dat bedrag heeft hij niet alsnog aan klaagster in rekening gebracht.
4.11 In overleg met klaagster is bij de schikking een bedrag van € 5.000,- exclusief
btw afgesproken aan kosten rechtsbijstand die door de werkgever zouden worden voldaan
aan verweerder. Klaagster heeft alleen de bij de opdrachtbevestiging meegestuurde
nota betaald. Verweerder heeft in overleg met klaagster al wel werkzaamheden voor
haar verricht in de periode mei-september 2019 in afwachting van de goedkeuring van
zijn rechtsbijstand onder de dekking van Achmea voor een procedure. Die werkzaamheden
heeft verweerder al die tijd niet aan klaagster in rekening gebracht, in de hoop dat
deze door de werkgever zouden worden voldaan. Dat is na de schikking gebeurd. Daarvoor
heeft verweerder een nota gestuurd aan de (voormalige) werkgever van klaagster.
4.12 Verweerder stelt verder dat hij in totaal 80,4 uur voor klaagster heeft gewerkt
in haar arbeidsintensieve zaak. Daarvan heeft hij niet alle uren in rekening gebracht.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheidsverweer
5.1 De raad verwerpt dit verweer. Voor klachtzaken tegen advocaten is in artikel 46g Advocatenwet (Aw) de verjaringstermijn van klachten geregeld. Klaagster heeft haar klacht over verweerder op 3 december 2021 bij de deken ingediend. Het daarin door haar aan verweerder verweten handelen ging over de periode 2019/2020. Dat betekent dat klaagster binnen drie jaar, en daarmee tijdig volgens genoemd artikel, over het handelen van verweerder heeft geklaagd. De raad zal de klacht hierna dan ook inhoudelijk beoordelen.
Maatstaf
5.2 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de belangen van klaagster in haar
arbeidsgeschil met voldoende zorg heeft behandeld, als bedoeld in artikel 46 Aw.
5.3 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening door
de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid
die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes
waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij
heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat
als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens
deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele
standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
5.4 Verder geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel
46 Aw volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in artikel 10a Aw.
De tuchtrechter is overigens niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels zijn,
gezien het open karakter van de wettelijke normen, ter invulling van deze normen wel
van belang.
Afgifte van het dossier
5.5 Naar het oordeel van de raad is er geen (rechts)regel die verweerder verplicht om het dossier aan een niet-advocaat af te geven, in dit geval aan de gemachtigde van klaagster. Volgens verweerder heeft klaagster altijd alle stukken van hem ontvangen en heeft zij op 4 december 2020 nog ontbrekende stukken meegekregen voor zover verweerder daarover toen de beschikking had. Dat klaagster nog altijd specifieke stukken niet van verweerder heeft gekregen, is de raad niet gebleken. Nu de raad niet kan vaststellen dat verweerder in deze tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klaagster, wordt klachtonderdeel a) ongegrond verklaard.
Kwaliteit verzoekschrift en uitvoering van de opdracht
5.6 De raad zal oordelen over de in klachtonderdeel b) genoemde twee subverwijten.
5.7 In de kop van het verzoekschrift staat volgens klaagster vermeld dat sprake is
van nevenvorderingen, maar die nevenvorderingen worden in het verzoekschrift verder
niet genoemd. Verder heeft verweerder vergeten om de boete ex artikel 7:625 BW wegens
te late betaling van het salaris over september 2019 aan klaagster mee te nemen in
de schikking (i).
5.8 De juistheid van dit verwijt dat sprake is geweest van een ondermaats verzoekschrift
en dat verweerder is vergeten specifieke punten daarin op te nemen, kan de raad, tegenover
de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen en daarmee ook
niet de gegrondheid van subverwijt (i). In het verzoekschrift zijn verschillende ‘vorderingen’ ingediend waarna het geschil tussen klaagster en haar werkgever met een schikking
tijdens de zitting is geëindigd.
5.9 Tijdens de zitting van de raad heeft klaagster subverwijt (ii) toegelicht. Haar
opdracht was dat verweerder meteen alles, ontbinding en uitbetaling van alles wat
haar toekwam, in één procedure zou vorderen. Volgens klaagster heeft zij verweerder
daar herhaaldelijk ook nog op gewezen tijdens de schorsingen van de zitting bij de
rechtbank en daarbij aangegeven dat zij exact wist welk bedrag haar nog toekwam na
ontbinding. Tegen de opdracht in heeft verweerder zijn werkzaamheden beperkt tot het
verzoeken van ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Als gevolg daarvan is klaagster
jaren later nog altijd niet betaald door haar werkgever.
5.10 Uit de stukken en hetgeen tijdens de zitting is verklaard is de raad gebleken
dat verweerder en klaagster vooraf een duidelijke (proces)strategie hebben afgesproken,
namelijk dat eerst alleen de ontbindingsprocedure zou worden gestart en later zou
blijken of daarna nog een loonvorderingsprocedure nodig zou zijn na eventuele ontbinding.
Verweerder heeft hierin naar het oordeel van de raad op juiste wijze de regie genomen
door aan klaagster uit te leggen waarom die strategie in zijn visie in haar belang
was. Uit de omstandigheid dat klaagster haar commentaar heeft gegeven op verschillende
versies van het verzoekschrift en gelet op de inhoud van haar e-mail van 17 mei 2019
aan verweerder, houdt de raad het ervoor dat klaagster weloverwogen heeft ingestemd
met de voorgelegde procesroute. Dit is zo ook uitgevoerd door verweerder tijdens de
onderhandelingen bij de rechtbank, wat heeft geresulteerd in een schikking. Verweerder
heeft tijdens de zitting van de raad ook weersproken dat tijdens de onderhandelingen
de aan klaagster bij ontbinding nog toekomende gelden volledig inzichtelijk waren,
zodat hij die bedragen daarom nog niet in de onderhandelingen heeft kunnen betrekken.
Dat dit anders was, heeft klaagster niet aangetoond.
5.11 Gelet op deze omstandigheden, in samenhang bezien, is de raad van oordeel dat
niet kan worden vastgesteld dat verweerder tegen de kennelijke opdracht van klaagster
in heeft gehandeld door eerst alleen een ontbindingsprocedure voor klaagster te doen
en niet meteen ook een loonvordering in te stellen. Daarbij merkt de raad op dat in
de vaststellingsovereenkomst in die ontbindingsprocedure in het belang van klaagster
wel afspraken zijn gemaakt, onder g), waardoor de werkgever werd verplicht om met
een eindafrekening te komen waardoor een loonvorderingsprocedure ook voorkomen kon
worden.
5.12 De raad begrijpt dat het voor klaagster zwaar en teleurstellend is dat haar vroegere
werkgever na zoveel jaren nog altijd weigert om de vaststellingsovereenkomst wat betreft
de eindafrekening na te leven. Daar is verweerder niet verantwoordelijk voor te houden.
Van verweerder hoefde naar het oordeel van de raad ook niet te worden verwacht dat
hij een tweede (loonvorderings)procedure kosteloos voor klaagster zou doen, zoals
zij heeft aangevoerd. Het enkele feit dat Achmea dat wel zo vond, is daarvoor een
onvoldoende reden, vooral omdat Achmea bij dat standpunt immers een eigen financieel
belang heeft. Ook uit de omstandigheid dat in het kader van de schikking in de ontbindingsprocedure
een betaling door de werkgever aan verweerder van € 5.000,- ex btw is afgesproken
voor buitengerechtelijke kosten, kan niet worden afgeleid dat verweerder binnen het
door hem ontvangen maximale budget van Achmea ook nog een tweede procedure voor klaagster
had moeten starten. Verweerder heeft tijdens de zitting daarover toegelicht dat hij
in een tussenliggende periode van omstreeks mei - september 2019, in afwachting van
groen licht van Achmea voor zijn rechtsbijstand, zijn gemaakte uren voorlopig niet
aan klaagster heeft gedeclareerd en dat hij met klaagster had afgesproken om die kosten
zo mogelijk door de wederpartij te laten betalen. De uitleg van klaagster ter zitting,
dat verweerder ook heeft nagelaten om telkens na 5 gewerkte uren haar toestemming
voor meer uren te vragen, houdt geen stand. Verweerder heeft klaagster voor de aanzienlijke
uren (30-40) gewaarschuwd in zijn e-mail van 17 mei 2019. Uit de omstandigheid dat
klaagster daar schriftelijk geen bezwaar tegen heeft gemaakt, maar juist daarna met
verweerder aan de slag is gegaan, mocht verweerder naar het oordeel van de raad afleiden
dat zij met die uren instemde.
5.13 Op grond van het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder de belangen
van klaagster met voldoende zorg heeft behartigd, zoals dat ook van een advocaat verwacht
mag worden. Daarom oordeelt de raad klachtonderdeel b) ongegrond.
Declaratiewijze
5.14 Ook dit verwijt bevat 2 subverwijten.
5.15 Ten aanzien van het eerste subverwijt, te weten op onjuiste wijze declareren,
verwijst de raad naar hetgeen daarover al hiervoor is overwogen. De raad is daarnaast
van oordeel dat verweerder in het kader van de schikking in de ontbindingsprocedure
een bedrag van € 5.000,- exclusief btw aan betaling van buitengerechtelijke kosten
aan hem mocht overeenkomen met de wederpartij van klaagster. Dat klaagster daar niet
mee zou hebben ingestemd, is de raad nergens uit gebleken en bovendien niet aannemelijk.
Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat hij deze afspraak zelfs met Achmea (in
algemene zin) heeft afgestemd. Evenmin is de raad gebleken, na de daarover met stukken
onderbouwde uitleg van verweerder, dat hij teveel aan klaagster in rekening heeft
gebracht en over zijn werkzaamheden onvoldoende verantwoording aan klaagster heeft
afgelegd.
5.16 Verweerder heeft daarnaast gesteld (in reactie op sub ii: geen inzage geven in
declaraties)) dat klaagster alle declaraties aan Achmea in afschrift van hem heeft
gekregen en dat zij die ook altijd nog kon opvragen bij Achmea. Daarnaast zijn de
declaraties in het kader van het klachtonderzoek bijgevoegd. In welke zin hiervan
aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is de raad niet duidelijk
geworden.
5.17 Op grond van vorenstaande komt de raad dan ook tot oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk
in dezen niet verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld. Daarom wordt ook klachtonderdeel
c) ongegrond verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, N.A. Heidanus, H.Q.N. Renon, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2023.
griffier
voorzitter
Verzonden d.d. 22 mei 2023