ECLI:NL:TADRARL:2023:119 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-181/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:119 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-05-2023 |
Datum publicatie: | 18-05-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-181/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft een burgemeester bijgestaan na afwijzing van een vergunning aan (de vennootschappen van) klager. Verweerder heeft met zijn optreden naar het oordeel van de voorzitter niet de grenzen overschreden van de vrijheid die hem daarbij als partijdig advocaat van de wederpartij toekomt. Uit het verweer van verweerder is de voorzitter gebleken dat hij zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar toepasselijke regelgeving en zo ook naar de door klager bedoelde geheimhoudingsplicht voordat hij namens de burgemeester bij de politie aangifte tegen klager heeft gedaan van een mogelijk strafbaar feit (valsheid in geschrifte). Daarbij heeft verweerder zich ook verdiept in de vraag welke informatie de burgemeester bij de aangifte mag overleggen en heeft daarbij een afweging gemaakt op welke grondslag hij welke informatie bij de aangifte mocht inbrengen. Van grievende uitlatingen jegens klager is de voorzitter niet gebleken. Evenmin is de voorzitter gebleken dat klager door het handelen van verweerder onnodig of onevenredig in zijn belangen is geschaad zonder doel. De klachten zijn kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 15 mei 2023
in de zaak 23-181/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 6 maart 2023 met kenmerk 2022 KNN093/2096326, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder staat de burgemeester van de gemeente H (hierna: de Burgemeester) bij
in een aantal bestuursrechtelijke procedures. Die procedures gaan over een tweetal
aanvragen van klager, in zijn hoedanigheid van bestuurder van twee vennootschappen,
voor een exploitatievergunning voor een seksinrichting.
1.2 In het kader van deze vergunningprocedures heeft de Burgemeester tweemaal advies
gevraagd aan het landelijk Bureau Bibob.
1.3 Op grond van artikel 3 lid 6 Wet Bibob heeft de Burgemeester de aanvragen afgewezen
wegens een vermoeden dat ter verkrijging van de vergunningen een strafbaar feit zou
zijn gepleegd, te weten valsheid in geschrifte. Van dat vermeende strafbare feit heeft
verweerder namens de Burgemeester op 3 december 2021 aangifte bij de politie gedaan.
Verweerder heeft bij die aangifte Bibob-vragenformulieren adviezen van het Landelijk
Bureau Bibob van 5 november 2021 gevoegd. De eerste Bibob-adviezen van 17 september
2021 zijn niet bijgevoegd.
1.4 Tegen de afwijzing van het bezwaar van klager tegen de besluiten van de Burgemeester
heeft klager beroep ingesteld. Dit beroep is, voor zover de voorzitter bekend, nog
in behandeling bij de rechtbank.
1.5 Op 29 september 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zijn geheimhoudingsplicht op grond van artikel 28 van de Wet Bibob en op grond van artikel 272 Wetboek van Strafrecht te schenden;
Toelichting: Verweerder heeft bij de aangifte informatie verstrekt aan de politie over de door klager fysiek overhandigde Bibob-vragenformulieren en de inhoud van het Bibob-advies. Omdat geen sprake was van een uitzonderingssituatie op grond van de Wet Bibob en de aangifte door verweerder bij de politie is gedaan, waardoor de uitzondering van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) niet geldt, heeft verweerder het belang van klager onevenredig geschaad;
b) in strijd met de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG) de privacy van klager te schenden door de door hem voor een ander doel verstrekte persoonsgegevens met de politie te delen;
Toelichting: De persoonsgegevens van klager zijn verzameld in het kader van vergunningverlening en in het verlengde daarvan, een Bibob-beoordeling. Deze persoonsgegevens mogen daarom volgens klager niet verstrekt worden met als doel iemand te laten vervolgen voor een strafbaar feit. Verweerder heeft die persoonsgevens van klager toch aan de politie verstrekt en heeft daarmee in strijd met de AVG gehandeld en tevens klager daardoor onevenredig benadeeld;
c) onvolledige en eenzijdige informatie aan de justitiële autoriteiten te verstrekken;
Toelichting: Verweerder heeft bij de aangifte namens de Burgemeester alleen de aanvullende Bibob-adviezen van 5 november 2021 gevoegd en niet ook de voor klager en zijn vennootschappen ontlastende informatie. Door niet ook de eerste Bibob-adviezen van 17 september 2021 bij te voegen, heeft verweerder de politie niet volledig geïnformeerd, terwijl dat in het bijzonder van een advocaat van een bestuursorgaan mag worden verwacht;
d) onnodig grievende en onjuiste uitlatingen te doen;
Toelichting: Verweerder heeft aangevoerd dat klager valsheid in geschrifte heeft gepleegd, terwijl dat niet waar is. Ook heeft verweerder een motief aan de zijde van klager geconstrueerd, terwijl hij ervan op de hoogte was en moest zijn dat de genoemde procedures daar geen enkele aanleiding toe vormden. Bovendien heeft verweerder geen rekening gehouden met een eventuele ontlastende verklaring van klager.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
3.2 Verweerder betwist dat hij de geheimhoudingsplicht uit de wet Bibob heeft geschonden.
Het overleggen van de stukken bij de aangifte vindt zijn basis in artikel 162 lid
1, aanhef en onder c WvSv. In artikel 28 lid 2, aanhef en onder d en k, van de Wet
Bibob staan het Openbaar Ministerie respectievelijk de met opsporing belaste ambtenaren
genoemd als uitzondering op de geheimhoudingsplicht. Voorafgaand aan het doen van
aangifte namens de Burgemeester heeft verweerder overlegd met het Openbaar Ministerie
over de kwestie van klager. Tijdens dat overleg is gebleken dat een Burgemeester gebruik
kan maken van artikel 162 lid 1, aanhef en onder c WvSv. Verweerder heeft zich dus
goed over de geheimhoudingsplicht laten voorlichten en heeft daarbij zorgvuldig gehandeld.
3.3 De stelling van klager dat de machtiging van de Burgemeester aan hem niet zo ver
zou strekken dat de Bibob-adviezen aan de politie gezonden moesten worden, is onjuist.
Klager miskent dat de machtiging van de Burgemeester aan verweerder meeromvattend
is dan uit de machtiging blijkt die bij de aangifte is gevoegd. Verweerder handelde
namens de door de Burgemeester aan hem verstrekte opdracht, waar klager verder buiten
staat.
3.4 De Burgemeester had een redelijk doel om tot de door klager verweten verstrekking
over te gaan, namelijk het doen van een aangifte met daarbij de bewijsstukken op basis
waarvan de officier van justitie een onderzoek kon instellen. Uit het overleg voorafgaand
aan het doen van aangifte bleek dat de officier van justitie zonder de Bibob-adviezen
onvoldoende feiten en omstandigheden zou hebben om een onderzoek in te stellen. Bovendien
staat in artikel 162 lid 1, aanhef en onder c WvSv dat een verplichting bestaat om
onverwijld aangifte te doen met afgifte van de tot de zaak betrekkelijke stukken.
Dit is de bepaling waarop het Openbaar Ministerie heeft gewezen en de Burgemeester
heeft dienovereenkomstig gehandeld. De Burgemeester had dus een redelijk doel bij
het verstrekken van de Bibob-adviezen bij de aangifte, reden waarom verweerder ook
wat dit betreft geen verwijt kan worden gemaakt. Dat de aangifte bij de politie is
gedaan, maakt het voorgaande niet anders, aldus verweerder.
Klachtonderdeel b)
3.5 Op grond van het onder a) gestelde was de Burgemeester volgens verweerder verplicht
aangifte te doen. In zo’n situatie is artikel 6 lid 1, aanhef en onder c, van de AVG
de grondslag voor de verwerking van de persoonsgegevens van klager. Er is daarom geen
sprake van schending van de privacywetgeving/de AVG, nog daargelaten of de AVG wel
van toepassing is gelet op het bepaalde in artikel 2, lid 2, aanhef en onder d, van
de AVG. Daarbij merkt verweerder ook nog op dat het aan de Autoriteit Persoonsgegevens
is voorbehouden om zich hierover uit te laten, niet aan de tuchtrechter.
Klachtonderdeel c)
3.6 Verweerder betwist dat hij onvolledige en eenzijdige informatie heeft verstrekt
aan justitiële autoriteiten. Bij het doen van de aangifte heeft hij namens de Burgemeester
in het licht van artikel 162, lid 1, aanhef en onder c, van het WvSv beoordeeld wat
de tot de zaak betrekkelijke stukken zijn als bedoeld in dat artikelonderdeel. In
de aangifte is daarom gemotiveerd waarom de eerste Bibob-adviezen d.d. 17 september
2021 niet bij de aangifte zijn gevoegd.
Klachtonderdeel d)
3.7 Verweerder betwist dat het onnodig grievend is om het oordeel van de Burgemeester
te verdedigen dat feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden
dat ter verkrijging van de aangevraagde exploitatievergunningen valsheid in geschrifte
is gepleegd, omdat er informatie is verzwegen. Dit is juist de grondslag van de besluiten
die door klager namens twee van zijn vennootschappen wordt betwist. Het zou het werk
van verweerder onmogelijk maken als hij dit oordeel van de Burgemeester niet zou mogen
verdedigen. In de aangifte staat overigens ook expliciet dat de Burgemeester een ‘ernstig vermoeden’ heeft dat klager en/of zijn vennootschappen zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid
in geschrifte. Het is aan de strafrechter om de eventuele strafbaarheid van het handelen
en/of nalaten te beoordelen en te kwalificeren. Hoewel verweerder niet betwist dat
door klager bepaalde zinsneden als grievend zijn ervaren waarvoor verweerder spijt
betuigt - betwist verweerder dat deze uitlatingen kwalificeren als onnodig grievend
in tuchtrechtelijke zin.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van
de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van
Discipline komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van
zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt.
Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat
(a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de
advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs
kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de
belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk
doel.
4.2 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder niet de grenzen overschreden
van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had, en dus niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar jegens klager gehandeld. Daartoe is het volgende van belang.
4.3 Uit het verweer van verweerder is de voorzitter gebleken dat hij zorgvuldig onderzoek
heeft gedaan naar toepasselijke regelgeving en zo ook naar de door klager bedoelde
geheimhoudingsplicht voordat hij namens de Burgemeester bij de politie aangifte tegen
klager heeft gedaan van een mogelijk strafbaar feit. Daarbij heeft verweerder zich
ook verdiept in de vraag welke informatie de Burgemeester bij de aangifte mag overleggen
en heeft daarbij een afweging gemaakt op welke grondslag hij welke informatie bij
de aangifte mocht inbrengen.
4.4 Als partijdig advocaat heeft verweerder èn moest verweerder de belangen van de
Burgemeester behartigen door alleen de voor de aangifte relevante informatie bij de
aangifte te voegen en de standpunten in te nemen zoals door hem gedaan. Geen (rechts)regel
verplicht verweerder om ook de voor klager ontlastende informatie bij de aangifte
te voegen. Dat de door verweerder daarbij ingenomen standpunten door klager als grievend
zijn ervaren, betekent nog niet dat die uitlatingen ook onnodig waren. Verweerder
heeft naar het oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk gemaakt dat het nodig
was dat hij de gewraakte uitlatingen over klager namens de Burgemeester zo heeft ingenomen
als hij heeft gedaan.
4.5 Het oordeel of verweerder op enig moment in strijd met de door klager genoemde
regelgeving heeft gehandeld, is voorbehouden aan de daarvoor in het leven geroepen
(rechterlijke) instanties, niet aan de tuchtrechter.
4.6 Nu ook verder geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit zou
volgen dat klager door het handelen van verweerder onnodig of onevenredig in zijn
belangen is geschaad zonder doel, zal de voorzitter de klacht van klager in alle onderdelen
kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2023.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 15 mei 2023