ECLI:NL:TADRARL:2023:118 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-570/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:118
Datum uitspraak: 15-05-2023
Datum publicatie: 18-05-2023
Zaaknummer(s): 22-570/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Het verwijt dat verweerster op een ondeskundige manier bijstand heeft verleend is onvoldoende onderbouwd en is de raad ook niet uit de overgelegde stukken gebleken. Vanwege het wezenlijke verschil van inzicht in de aanpak van de zaak, was het niet klachtwaardig dat verweerster haar opdracht heeft neergelegd. De raad is ook niet gebleken dat zij dit op een onzorgvuldige wijze heeft gedaan. Klacht in beide onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 15 mei 2023
in de zaak 22-570/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 maart 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 13 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1351079/FB/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 maart 2023. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een letselschadezaak naar aanleiding van een auto-ongeval. Eerder werd haar zaak behandeld door een letselschadekantoor.
2.3 Verweerster heeft op 23 januari 2018 een eerste gesprek met klaagster gehad en op 26 januari 2018 heeft verweerster de opdrachtbevestiging verzonden.
2.4 Op 5 maart 2018 heeft een gesprek met een arbeidskundige plaatsgevonden op het kantoor van verweerster.
2.5 Bij e-mail van 26 maart 2018 heeft klaagster aan verweerster verzocht om een aanvullend voorschot bij de verzekeraar te vragen. Klaagster had tot dan toe van de verzekeraar een voorschot van € 13.000,- ontvangen.
2.6 Verweerster heeft op 26 maart 2018 klaagster bericht dat de verzekeraar een aanvullend voorschot van € 3.000,- zal betalen. Zij heeft aangegeven welke schade mogelijk wel en niet in aanmerking komt voor vergoeding. Verder heeft zij klaagster erop gewezen dat haar huisvestingsproblemen los staan van het ongeval en dat zij klaagster daarmee niet kan helpen. Zij heeft klaagster aangeraden hierover contact op te nemen met haar huisarts.
2.7 Klaagster heeft vervolgens in haar e-mail van 27 maart 2018 verweerster gevraagd om een hoger voorschot van € 30.000,- te vragen.
2.8 Op 3 april 2018 heeft verweerster klaagster bericht dat zij niet aan dit verzoek kan voldoen. Zij heeft daarbij aangegeven welke door klaagster opgevoerde schade wel en niet verband houdt met het ongeval.
2.9 Verweerster heeft bij e-mail van 17 april 2018 onder meer de gemaakte afspraken tijdens een gesprek op 16 april 2018 over de door klaagster aan te leveren medische informatie bevestigd. Voor problemen met haar uitkering heeft verweerster klaagster verwezen naar een andere advocaat en verder heeft zij klaagster nogmaals geadviseerd contact op te nemen met haar huisarts.
2.10 Klaagster en verweerster hebben op 14 mei 2018 een telefoongesprek gevoerd over een ruimer aanvullend voorschot. Verweerster heeft in haar daaropvolgende e-mail van 14 mei 2018 aangegeven dat zij niet bereid is om een voorschot van € 30.000,- met de verzekeraar te bespreken, omdat zij dit niet realistisch vindt. Verder heeft zij bevestigd dat klaagster in het telefoongesprek heeft aangegeven geen vertrouwen te hebben in de aanpak van verweerster en dat dit in feite wederzijds is omdat zij de gevraagde medische informatie van klaagster nog steeds niet heeft ontvangen. Afgesproken is dat klaagster erover gaat nadenken of zij haar letselschadezaak nog door verweerster wil laten behandelen en dat verweerster in de tussentijd de verzekeraar zal verzoeken om een ruimer voorschot van € 10.000,-.
2.11 Klaagster heeft vervolgens verweerster verzocht om een hoger voorschot van € 1.000.000,- aan de verzekeraar te vragen, waarop verweerster op 16 mei 2018 heeft geantwoord dat dit niet realistisch is en ten koste van haar geloofwaardigheid als advocaat zou gaan. Zij heeft hieraan toegevoegd dat als klaagster dit werkelijk wil, verweerster overweegt zich terug te trekken als haar advocaat.
2.12 In verschillende daarop volgende e-mails heeft klaagster verweerster verzocht om steeds hogere voorschotten, tot een bedrag van € 2.000.000,-, aan de verzekeraar te vragen.
2.13 Verweerster heeft bij e-mail van 24 mei 2018 aan klaagster laten weten dat zij vanwege het onoverkomelijke verschil van inzicht in de zaak haar opdracht neerlegt. Op 28 mei 2018 heeft zij dit besluit telefonisch toegelicht en de verzekeraar op de hoogte gesteld.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) op een niet deskundige manier bijstand te hebben verleend.

Toelichting

Tijdens het gesprek met de arbeidskundige heeft verweerster erg belemmerend gewerkt. Er werden door haar andere zaken bijgehaald die helemaal niets te maken hadden met het ongeval waar zij klaagster voor bijstond, die in haar nadeel gebruikt zijn richting de verzekeraar. Verder heeft verweerster alleen in het voordeel van de verzekeraar gehandeld en heeft niet gezorgd voor een redelijke schadevergoeding door de verzekeraar, terwijl zij bij klaagster thuis is geweest en heeft gezien hoe klaagster leefde en hoe slecht zij eraan toe was.

b) voortijdig deze bijstand te hebben beëindigd.

Toelichting

Verweerster heeft op het moment dat klaagster juridische hulp het hardst nodig had haar handen van de zaak afgetrokken. Zonder duidelijke reden is zij gestopt met het behandelen van de letselschadezaak, waardoor de zaak lang heeft stilgelegen en klaagster geen inkomsten meer had en dakloos is geworden.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerster is van mening dat zij klaagster op deskundige wijze heeft bijgestaan. Zij heeft klaagster steeds geïnformeerd, overleg met haar gepleegd, uitleg gegeven en geadviseerd. Verweerster heeft met instemming van klaagster aan de verzekeraar voorgesteld om een herstelcoach in te schakelen en daarnaast een aanvullend voorschot te betalen, waartoe de verzekeraar bereid bleek. De verzekeraar heeft in plaats van een herstelcoach een arbeidskundige ingeschakeld, die de mogelijkheden tot werkhervatting in kaart zou brengen. Het gesprek met de arbeidskundige verliep moeizaam, omdat klaagster argwanend was en nauwelijks informatie over zichzelf wilde verstrekken.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerster heeft aangevoerd dat zij op diverse momenten heeft aangegeven en besproken wat een realistische benadering van de schaderegeling zou zijn op basis van de stukken en feiten, maar dat klaagster en verweerster vanaf medio mei 2018 steeds meer van inzicht daarover zijn gaan verschillen. Klaagster wilde een voorschot van de verzekeraar ontvangen van € 1.000.000,- en vervolgens een voorschot van € 2.000.000,-, waarbij zij verwees naar dubieuze bewijsmiddelen. Verweerster heeft diverse keren en op zorgvuldige wijze geprobeerd klaagster ervan te overtuigen dat dit niet realistisch was. Toen dit niet slaagde, heeft verweerster klaagster erop gewezen dat dit zou kunnen betekenen dat zij de zaak niet langer zou kunnen behandelen. Nadat klaagster in reactie daarop te kennen gaf dat zij vasthield aan haar visie op de hoogte van het te vragen voorschot, heeft verweerster haar op 24 mei 2018 laten weten dat zij zich aan de zaak onttrekt, gelet op dit onoverkomelijke verschil van inzicht en de breuk in het vertrouwen. Zij heeft klaagster geadviseerd om hulp te zoeken en op zoek te gaan naar een andere belangenbehartiger. Verweerster is van mening dat zij niet gehouden is om irreële standpunten te verdedigen en daarom geen andere keuze had dan zich aan de zaak te onttrekken.

5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt vast dat de klacht betrekking heeft op het optreden van de eigen advocaat. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.2 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij op een ondeskundige manier bijstand heeft verleend. De raad constateert dat dit verwijt algemeen is gesteld en niet met concrete feiten is onderbouwd. Ook het verwijt dat verweerster tijdens het gesprek met de arbeidskundige belemmerend werkte, is niet nader onderbouwd. Uit de overgelegde stukken is de raad niet van enige ondeskundigheid van verweerster bij de behandeling van de zaak van klaagster gebleken. Verweerster heeft uitgebreid en meermaals zaken uitgelegd, adviezen gegeven en, waar nodig, verwezen naar andere hulpverleners. Verder acht de raad het niet aannemelijk dat de inschattingen van verweerster ter zake van de hoogte van de te vorderen schadevergoeding onjuist waren. Nu de raad niet heeft kunnen vaststellen dat verweerster onvoldoende deskundig en bekwaam rechtsbijstand aan klaagster heeft verleend, zal klachtonderdeel a) ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.3 In klachtonderdeel b) wordt verweerster verweten dat zij voortijdig en zonder een duidelijke reden haar bijstand heeft beëindigd. De raad constateert dat vanaf medio mei 2018 een groot verschil van inzicht tussen klaagster en verweerster is ontstaan over de aanpak van de zaak. Naar het oordeel van de raad is er geen enkele aanwijzing dat het standpunt van verweerster over de hoogte van het te vragen aanvullend voorschot ondeugdelijk was. De raad is met verweerster van oordeel dat vanwege dit wezenlijke verschil van inzicht een goede samenwerking niet langer mogelijk was. Verweerster heeft dan ook niet klachtwaardig gehandeld door onder deze omstandigheden haar opdracht neer te leggen. De raad is evenmin gebleken dat zij dit op een onzorgvuldige wijze, zoals bedoeld in gedragsregel 14 lid 3, heeft gedaan. Blijkens de overgelegde stukken heeft verweerster klaagster tijdig en meermaals gewaarschuwd dat zij zich zou gaan onttrekken als zij van mening zouden blijven verschillen. De raad is ook niet gebleken dat verweerster zich op een voor klaagster ongelegen moment heeft onttrokken, waardoor er voor klaagster onvoldoende tijd was om een andere advocaat te vinden. Klachtonderdeel b) zal ongegrond worden verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. G.N. Paanakker en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2023.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 15 mei 2023