ECLI:NL:TADRARL:2023:116 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-580/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:116
Datum uitspraak: 15-05-2023
Datum publicatie: 18-05-2023
Zaaknummer(s): 22-580/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. De raad verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 15 mei 2023
in de zaak 22-580/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 9 juni 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 15 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1459643 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 maart 2023. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 20 februari 2023.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager is een procedure begonnen tegen Grant Thornton Accountants en Adviseurs B.V. (hierna: GT) bij het College van de Rechten van de Mens (verder: CRM). GT is in die procedure bijgestaan door verweerster. Klager is de procedure bij het CRM gestart omdat hij - kort gezegd - van mening is dat GT hem vanwege zijn leeftijd niet heeft aangenomen en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan leeftijdsdiscriminatie.
2.2 Op 16 oktober 2020 heeft klager een klacht bij het CRM ingediend, welke klacht hij op 10 november 2020 op verzoek van het CRM nader heeft onderbouwd.
2.3 Op 8 april 2021 is bij het CRM het namens GT door verweerster opgestelde verweerschrift binnengekomen. Op 13 april 2021 is een kopie van dat verweerschrift aan klager gezonden.
2.4 Op 2 juni 2021 heeft de zitting bij het CRM plaatsgevonden. Ter zitting heeft verweerster melding gemaakt van drie cv’s van personen die wel zijn aangenomen op een van de vacatures, waarmee verweerster heeft willen aantonen dat er geen sprake kan zijn van leeftijdsdiscriminatie omdat die personen ook een bepaalde leeftijd hadden. Die informatie had verweerster niet van te voren gedeeld met klager.
2.5 Op 7 juni 2021 heeft klager verweerster een e-mail gestuurd met het verzoek hem de drie complete cv's te sturen plus aanvullende informatie zoals onder andere de data van de telefonische contacten die GT met de sollicitanten heeft gehad en de datum van arbeidsovereenkomst.
2.6 Op 9 juni 2021 heeft verweerster klager geantwoord. In haar e-mail schrijft ze dat ze geen stukken heeft ingebracht tijdens de zitting en als ze dat wel had gedaan zij hem een kopie had verstrekt. Ze stelt dat ze slechts mondeling informatie heeft verstrekt aan het CRM. Daarnaast geeft ze aan dat ze in het kader van de AVG de verzochte informatie niet zal verstrekken.
2.7 Op 9 juni 2021 heeft klager de e-mail van verweerster beantwoord. Hij stelt daarin onder andere dat hij heeft gezien dat ze stukken had en dat de voorzitter haar heeft gevraagd stukken te sturen.
2.8 Op 10 juni 2021 heeft verweerster gereageerd. Ze schrijft onder ander dat ze heeft geverifieerd bij het CRM of - anders dan verweerster had begrepen – men in afwachting was van stukken van verweersters zijde. Het CRM berichtte haar, zo schrijft verweerster in de e-mail, dat als dat nodig zou zijn zij de gegevens zou opvragen. Het CRM heeft haar geïnformeerd dat het niet nodig was nadere stukken toe te sturen.
2.9 Op 27 juli 2021 heeft het CRM uitspraak gedaan.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) hem niet tijdig/geen cruciale informatie met betrekking tot de zitting van 2 juni 2021 te verstrekken, waardoor hij zich niet heeft kunnen verweren;
b) onjuiste informatie te verstrekken;
c) in strijd te handelen met het voeren van een eerlijk proces.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De Raad van Discipline stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
5.2 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).
5.3 De raad ziet aanleiding om de drie klachtonderdelen gezamenlijk te behandeld. Klager stelt dat verweerster op de zitting bij het CRM van 2 juni 2021 informatie naar voren heeft gebracht die zij vóór de zitting met hem had behoren te delen. De raad volgt klager hierin niet. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van de raad is gebleken dat verweerster op de zitting van 2 juni 2021 schriftelijke informatie bij zich had over personen die bij haar cliënte waren aangenomen, waarmee verweerster wilde aantonen dat er van leeftijdsdiscriminatie geen sprake was. Dat schriftelijke stuk heeft verweerster op de zitting niet aan het CRM overgelegd; zij heeft die informatie - naar aanleiding van vragen van het CRM - wel mondeling gedeeld. De raad is van oordeel dat verweerster niet was gehouden om die informatie vóór de zitting met klager te delen of deze schriftelijke informatie op de zitting aan klager te overleggen. Het stond haar vrij om deze informatie op de zitting naar voren te brengen op de wijze zoals zij heeft gedaan. Dat deze (en andere door verweerster op de zitting genoemde) informatie niet ook in haar verweerschrift stond, maakt dat niet anders. Een zitting is niet enkel bedoeld om de informatie uit de processtukken te herhalen. Het staat een procespartij of een advocaat in beginsel vrij om ook andere en voor de wederpartij nieuwe informatie naar voren te brengen. Verweerster heeft de belangen van klager hiermee niet onnodig of onevenredig geschaad. 
5.4 Klager stelt ten slotte dat verweerster onjuiste informatie heeft verstrekt door in hun e-mailcorrespondentie te stellen dat tijdens de zitting geen nieuwe stukken waren ingebracht. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat er op de zitting stukken zijn ingebracht. Gelet daarop kan ook niet worden vastgesteld dat verweerster dit in strijd met de waarheid aan klager heeft geschreven.
5.5 Op grond van het voorgaande concludeert de raad dat er van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Dat betekent dat de klacht in alle onderdelen ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2023.

Griffier                                                                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 15 mei 2023