ECLI:NL:TADRARL:2023:114 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-789/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:114 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-02-2023 |
Datum publicatie: | 15-05-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-789/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 6 februari 2023
in de zaak 22-789/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 6 oktober 2022 met kenmerk 2022KNN011/1717542, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft in augustus en september 2019 bij de politie aangifte gedaan ter
zake van verschillende strafbare feiten. Klager heeft zich begin 2020 tot (het kantoor
van) verweerder gewend en op 2 maart 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden met
verweerder om de zaak door te nemen.
1.2 Verweerder heeft klager op 4 juni 2020 een brief gestuurd. Deze brief luidt, voor
zover relevant, als volgt:
Tijdens het gesprek op mijn kantoor en later ook aan de telefoon is mij opgevallen dat u ook veel bezig bent met allerlei zaken om het onderzoek. Een voorbeeld daarvan is dat u een klacht wilt indienen tegen de politie omdat men heeft opgeschreven dat u namens [A] (de verhuurder) aangifte wil doen en dat niet klopt. Naar mijn idee is de aanvullende aangifte echter volstrekt duidelijk op dat vlak. Het is niet nodig om daarover nog een klacht in te dienen. U heeft daarnaast een klacht ingediend tegen de politie omdat u kennelijk het idee had gekregen dat het u moeilijk of onmogelijk gemaakt werd om aangifte te doen. De politie heeft u hierover in een brief duidelijkheid gegeven. Ik heb u tijdens ons laatste gesprek duidelijk gemaakt dat ik alleen voor u wil optreden in de zaak van uw aangifte. Daarbij wil ik proberen om de zaak helder en overzichtelijk te houden. Ik heb u ook beschreven dat ik het gevoel heb dat u zo langzamerhand tegen alles en iedereen aan het vechten bent en dat het gevaar dreigt dat u zelf het overzicht volledig kwijt raakt. U heeft aangegeven dat u akkoord gaat met de door mij voorgestelde handelwijze in de zaak waarin u aangifte heeft gedaan. Dit betekent dat ik een week zal wachten met het ondernemen van actie in de richting van de politie. Op die wijze heeft u voldoende tijd om nog te reageren op mijn brief als u dat wenst. Als u niet reageert dan ga ik er vanuit dat uw toestemming om de hierboven beschreven route te volgen, nog steeds geldt.
1.3 Vervolgens heeft verweerder op 18 juni 2020 de eerste brief aan de politie gestuurd
in de zaak waarin klager aangifte heeft gedaan met het verzoek om informatie over
de stand van het onderzoek en de eventuele vervolging. Verweerder heeft daarna op
28 januari 2021 gerappelleerd bij de politie.
1.4 Vervolgens heeft klager verschillende brieven aan verweerder gestuurd en hem verzocht
om te reageren. In die periode hebben klager en verweerder verschillende keren contact
met elkaar gehad over de aanpak van de zaak.
1.5 Verweerder heeft klager op 15 september 2021 een brief gestuurd. Deze brief luidt,
voor zover relevant, als volgt:
Vandaag nam u contact op met mijn kantoor. Het afgelopen jaar hebben we een aantal malen gesproken over uw zaak, waarbij het telkens grote moeite kost om op één lijn te komen over de aanpak van de zaak. Ondertussen stuurt u mij van tijd tot tijd brieven, waarin u uw onvrede uit over het gebrek aan vooruitgang. Als we elkaar spreken, dan leg ik u uit dat het belangrijk is dat we geen verschil van mening hebben over de aanpak van de zaak. U geeft dan aan dat er geen verschil van inzicht is om vervolgens in te gaan op crimineel handelen van de zijde van de politie, het vervalsen van aangiften, etcetera. Verder wilt u ook de nodige stappen zetten tegen uw verhuurder, wilt u geen herstelwerkzaamheden in uw huis toelaten totdat de zaak is opgelost en heeft u een duidelijk andere kijk op een aantal onderdelen van de zaak dan ik. Ik heb u al een aantal malen laten weten dat ik mij wil beperken tot uw positie als slachtoffer van een misdrijf, zoals beschreven in mijn brief van 4 juni 2020. Telkens blijkt echter dat dit voor u niet voldoende is. Hierdoor is het voor mij niet duidelijk of ik wel door kan met mijn werk namens u. Graag zou ik met u willen overleggen op welke wijze we wel tot een gezamenlijke aanpak kunnen komen binnen de grenzen die ik in mijn brief van 4 juni 2020 heb aangegeven.
1.6 Op 18 januari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft nadat hij in januari 2021 een brief aan de politie heeft gestuurd,
niets meer ondernomen in de zaak van klager.
b) Verweerder is moeilijk te bereiken en reageert niet op brieven.
c) Verweerder heeft expres de zaak lang vertraagd en daardoor is de zaak van klager
beschadigd.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de zaak van klager heeft behandeld
met voldoende zorg voor de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet.
De tuchtrechter heeft mede tot taak om de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen
als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met
de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan
komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Dit wordt
begrensd door de eisen die aan de advocaat worden gesteld als opdrachtnemer in de
uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden’ mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep, wat betreft
de vaktechnische kwaliteit, geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde
professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klager verwijt verweerder dat hij na januari 2021 niets meer in zijn zaak heeft
ondernomen. De voorzitter constateert dat verweerder - overeenkomstig de wens van
klager - op 20 juni 2020 en op 28 januari 2021 schriftelijke verzoeken om informatie
aan de politie heeft gezonden. Vervolgens heeft klager aan verweerder verzocht om
namens hem een klacht tegen de politie in te dienen. Uit de stukken volgt dat klager
en verweerder daarna meermaals (telefonisch) contact hebben gehad, maar dat zij het
oneens waren over de te volgen koers. Op enig moment heeft verweerder aan klager laten
weten dat hij klager niet wilde bijstaan als klager steeds conflicten bij de procedure
wilde betrekken waarin verweerder geen rol wilde spelen. Gelet op deze gang van zaken
stelt de voorzitter vast dat verweerder na de brief aan de politie van januari 2021
wel degelijk handelingen heeft verricht in de zaak van klager. Hij heeft immers meermaals
met klager besproken hoe de zaak verder zou moeten worden aangepakt. Dat het niet
tot concrete vervolgstappen heeft geleid, komt omdat klager en verweerder het niet
eens zijn geworden over de te volgen lijn en verweerder niet wilde doen wat klager
hem vroeg. Gelet op de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze
waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling
van de zaak kan komen te staan, heeft verweerder hiermee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
gehandeld. Voor zover ook wordt geklaagd over het (aangekondigde) besluit van verweerder
om klager niet meer bij te staan, dan is de voorzitter van oordeel dat ook dit niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Immers, indien een advocaat uitvoering van een instructie
van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor
zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden
opgelost, dan dient hij zich uit de zaak terug te trekken. Gelet op het voorgaande
wordt dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel b)
4.3 Klager klaagt over de bereikbaar van verweerder en over de (in de ogen van klager)
gebrekkige communicatie met verweerder. Uit de door klager aan verweerder gezonden
brieven kan worden afgeleid dat verweerder niet altijd (binnen de door klager gewenste
termijn) op de brieven van klager reageerde. De voorzitter overweegt hierover dat
een advocaat ook op het vlak van de communicatie met zijn cliënt dient te handelen
met de zorgvuldigvuldig die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat
mag worden verwacht. Dat betekent echter niet dat een advocaat verplicht is om telkens
direct op berichten van een cliënt te reageren. Bij de beoordeling van de vraag of
verweerder zorgvuldig tegenover klager heeft gehandeld, is van belang dat uit het
klachtdossier blijkt dat klager en verweerder wel degelijk meermaals - persoonlijk,
schriftelijk en telefonisch - contact met elkaar hebben gehad. Ook neem de voorzitter
in aanmerking dat de communicatie mede moeizaam verliep omdat klager niet per e-mail
of mobiele telefoon met verweerder wilde communiceren. Gelet op die omstandigheden
is naar het oordeel van de voorzitter niet vast komen te staan dat verweerder - op
een tuchtrechtelijk verwijtbare wijze - onbereikbaar voor klager is geweest of op
een onzorgvuldige wijze met klager heeft gecommuniceerd. Dat betekent dat van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen geen sprake is. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond
verklaard.
Klachtonderdeel c)
4.4 De voorzitter is van oordeel dat de juistheid van het (niet onderbouwde) verwijt
dat verweerder expres de zaak heeft vertraagd en daardoor de zaak van klager is beschadigd,
tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet is komen vast te
staan. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. W.B.
Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2023.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 6 februari 2023