ECLI:NL:TADRARL:2023:112 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-869/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:112
Datum uitspraak: 09-01-2023
Datum publicatie: 15-05-2023
Zaaknummer(s): 22-869/AL/NN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht d.d. 4 december 2021 tegen advocaat wederpartij. Ziet op handelen of nalaten medio 2018. Geen verschoonbare termijnoverschrijding. Op grond van artikel 46g lid 1 onder a kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 9 januari 2023
in de zaak 22-869/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
zowel namens zichzelf als in haar hoedanigheid van bestuurder van de besloten vennootschap [tBs] B.V.
tezamen aangeduid als klaagster

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 2 november 2022 met kenmerk 2021 KNN160 / 1628456, door de raad ontvangen op 2 november 2022, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster (middels haar vennootschap BB B.V.) en de heer B. (middels zijn vennootschap JB Holding B.V.) waren ieder voor 50% aandeelhouder in de vennootschap JBMG B.V.
1.2 Klaagster en de heer B. zijn verwikkeld geraakt in een geschil met betrekking tot voornoemde vennootschappen. Verweerder stond de heer B. in dit geschil als advocaat bij. Verweerder heeft in verband met dit geschil namens de heer B. onder meer een enquêteprocedure aanhangig gemaakt bij de Ondernemingskamer. In die procedure heeft op 17 mei 2018 een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
1.3 Blijkens het van die mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal hebben klaagster en de heer B. ter zitting een schikking getroffen die in dat proces-verbaal is vastgelegd.
1.4 Eén van de afspraken was dat BB B.V. de door JB Holding B.V. in JBMG B.V. gehouden aandelen zou overnemen voor een koopprijs van € 175.000,-. De levering van de aandelen zou uiterlijk op 1 juli 2018 plaatsvinden.
1.5 Omdat de aandelenoverdracht vanwege het niet betalen door BB B.V. van de koopprijs niet op de overeengekomen datum heeft plaatsgevonden, is de heer B. een kort geding gestart tot – onder meer - nakoming door klaagster van de uit hoofde van de overeenkomst d.d. 17 mei 2018 op haar rustende verplichtingen, op straffe van een dwangsom.
1.6 Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland d.d. 17 oktober 2018 is klaagster – onder meer – veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst d.d. 17 mei 2018, zulks op straffe van een dwangsom. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
1.7 Klaagster heeft uiteindelijk in december 2018 een notariële akte getekend, waarmee de aandelen alsnog aan de heer B. zijn geleverd.
1.8 Op 4 december 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Zij heeft deze klacht nader toegelicht op 4 december 2021, 12 januari 2021 en 3 februari 2022.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) op essentiële momenten aan klaagster toezeggingen te doen en zich hier vervolgens niet aan te houden;
b) bij te dragen aan de oplichting en afpersing door zijn client;
c) klaagster opzettelijk te misleiden.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna, waar nodig, zal ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal de door klaagster aan verweerder gemaakte verwijten aan de hand van bovenstaande maatstaf beoordelen.
4.2 Alvorens toe te komen aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht dient de raad echter te oordelen over de ontvankelijkheid ervan. Artikel 46g Advocatenwet bepaalt namelijk dat een klacht die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klaagster heeft kennisgenomen of redelijkerwijs heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft, niet ontvankelijk wordt verklaard.
4.3 Uit de zich in het dossier bevindende stukken en de stellingen van partijen leidt de voorzitter af dat de klacht ziet op het handelen of nalaten door verweerder tot medio 2018. De klacht is echter pas op 4 december 2021 ingediend. Voor de stelling van klaagster dat zij van het door haar aan haar klacht ten grondslag gelegde verwijtbaar handelen of nalaten door verweerder pas eind 2018, begin 2019 heeft kennis genomen, is geen steun te vinden in het dossier.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING
De voorzitter:
- Verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2023.

Griffier Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. M.M.C. van der Sanden
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)


Verzonden d.d. 9 januari 2023