ECLI:NL:TADRARL:2023:109 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-405/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:109 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-04-2023 |
Datum publicatie: | 15-05-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-405/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met klaagster onvoldoende duidelijk gecommuniceerd over het plan van aanpak. Een schriftelijk stuk daarvan ontbreekt (gedragsregel 16). Daarnaast heeft verweerder zich naar het oordeel van de raad in de ook volgens verweerder omvangrijke en complexe zaak te laat, net voor een roltermijn, en te plotseling onttrokken. De kritische vragen die klaagster kort daarvoor stelde in haar e-mail aan verweerder zijn naar het oordeel van de raad ook niet van dien aard dat sprake was van een vertrouwensbreuk op grond waarvan verweerder gehouden was de opdracht te beëindigen (gedragsregel 14 lid 2). Verweerder heeft naar het oordeel van de raad wel op deskundige wijze voor klaagster gehandeld maar is in zijn communicatie met haar in een aantal opzichten en bij de onttrekking onzorgvuldig geweest. Dat rechtvaardigt een maatregel van waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 april
2023
in de zaak 22-405/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 november 2021, aangevuld op 18 januari 2022, heeft klaagster bij de deken
van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken)
een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 13 mei 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1613546/MV/SD van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 januari 2023. Daarbij
waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail
met bijlagen van klaagster van 30 december 2022.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Het kantoor van verweerder heeft klaagster in een arbeidsrechtelijke kwestie bijgestaan
in opdracht van DAS Rechtsbijstand (hierna verder: DAS).
2.2 Klaagster was voor onbepaalde tijd in dienst van H BV en heeft zich op 6 februari
2020 ziekgemeld. Per 17 mei 2021 is H BV ontbonden door middel van een zogenaamde
turboliquidatie vanwege gebrek aan baten en per 21 mei 2021 uitgeschreven uit het
handelsregister van de KvK. Aan klaagster is dit door H BV op 21 mei 2021 per brief
gemeld. Tevens is gemeld dat haar salaris en opgebouwd vakantiegeld tot 17 mei 2021
uitbetaald wordt en werd haar aangeraden contact op te nemen met het UWV voor een
uitkering.
2.3 Verweerder heeft de zaak in juni 2021 van zijn kantoorgenoot overgenomen, omdat
klaagster het vertrouwen in de kantoorgenoot had opgezegd.
2.4 Op 16 juli 2021 heeft verweerder bij de kantonrechter een verzoekschrift op grond
van artikel 7:681 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek (BW) ingediend tegen H BV en de twee
(in)direct bestuurders van H BV. Daarin is namens klaagster verzocht voor recht te
verklaren dat haar arbeidsovereenkomst in stand is gebleven en, bij wijze van voorlopige
voorziening, is verzocht verweerders hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het
salaris aan klaagster vanaf 17 mei 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.5 Op 27 september 2021 heeft de mondelinge behandeling bij de kantonrechter plaatsgevonden.
Verweerder heeft klaagster bijgestaan. Diezelfde dag heeft klaagster aan verweerder
gevraagd het proces-verbaal van de zitting op te vragen in verband met vermeende schending
van de overeengekomen geheimhouding in de mediation overeenkomst tijdens de zitting.
2.6 Bij beschikking van 5 november 2021 heeft de kantonrechter klaagster ten aanzien
van H BV niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. Ten aanzien van de twee (voormalige)
bestuurders van H BV heeft de kantonrechter bevolen dat de procedure in de stand waarin
deze zich bevond zou worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure.
Daarvoor heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de rolzitting van 1 december
2021 om klaagster de gelegenheid te bieden zich uit te laten over de grondslag en
hoogte van haar vordering, dan wel intrekken van de zaak en haar stellingen zo nodig
aan de op de dagvaardingsprocedure toepasselijke procesregels aan te passen.
2.7 Per e-mail van 8 november 2021 heeft verweerder aan klaagster uitgelegd dat de
kantonrechter heeft geoordeeld dat H BV niet meer tot nakoming van de arbeidsrechtelijke
verplichtingen kan worden aangesproken doordat die BV op 17 mei 2021 is opgehouden
te bestaan. Verder heeft hij haar laten weten dat over de bestuurdersaansprakelijkheid
verder wordt geprocedeerd en klaagster op 1 december 2021 een akte moet nemen. Verweerder
heeft gevraagd om overleg hierover.
2.8 Op 11 november 2021 heeft klaagster per e-mail aan verweerder laten weten dat
zij grote twijfels heeft over zijn aanpak van haar zaak en heeft hem gevraagd om een
reactie en voorstel voor de verdere aanpak daarvan. Diezelfde dag heeft verweerder
per e-mail daarop gereageerd en aan klaagster geschreven:
Ik vind het bijzonder vervelend om te horen dat je "grote twijfels" hebt over hoe deze zaak tot op heden door mij is aangepakt. Over de wijze van aanpak van de zaak hebben wij van tevoren immers uitgebreid overgelegd en wij hebben ook in onderling overleg de keuze gemaakt om, gelet op arbeidsrechtelijke vervaltermijn van twee maanden voor verzoekschriften (ex artikel 7:681 lid 1 onderdeel a, zie artikel 7:686a lid 4 onder a BW), in eerste instantie een verzoekschrift in te dienen en zo nodig pas later zo nodig een separate procedure uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid en/of onrechtmatige daad (onrechtmatig of verwijtbaar onzorgvuldig handelen van de (middellijk) bestuurders van de vennootschap).
Een procedure tegen de turboliquidatie van [H BV] was niet zinvol in verband met het ontbreken van baten in de vennootschap. Een lopende arbeidsovereenkomst is immers geen bate in de zin van artikel 2:19 lid 4 BW (…)
Ik heb jou meermaals nadrukkelijk gewezen op het feit dat wij in de zaak tegen [H BV] waarschijnlijk niet ontvankelijk zouden worden verklaard aangezien de vennootschap door turboliquidatie opgehouden te bestaan en hebben wij - eveneens in goed overleg - in overleg besloten [H BV] (voor alle zekerheid) toch maar in verzoekschrift mee te nemen.
Al met al ervaar ik jouw forse kritiek op de wijze waarop ik deze zaak tot nu toe heb behandeld dan ook als onterecht en misplaatst.
De kantonrechter heeft op het verzoekschrift m.i. juist voor ons positief beslist door te bepalen dat de zaak zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. Dit betekent immers dat de [oud-bestuurders] door ons niet alsnog een keer separaat behoeven te worden gedagvaard en vertraging in de verdere procesgang wordt voorkomen. De kantonrechter heeft in haar beschikking van 5 november 2021 nota bene zelfs al expliciet overwogen dat, ook bij een zogenoemde turboliquidatie, arbeidsovereenkomsten op de juiste wijze dienen te worden beëindigd en wanneer dit niet gebeurt, er sprake kan zijn van onrechtmatig of verwijtbaar onzorgvuldig handelen van de middellijk bestuurders, hetgeen leidt tot persoonlijke aansprakelijkheid. Onze uitgangspositie in de lopende rolprocedure is daarmee dus uitstekend.
Gelet op het in jouw e-mail door jou uitgesproken gebrek aan vertrouwen in mijn behandeling van de zaak, zie ik mij genoodzaakt mijn werkzaamheden in dit dossier te beëindigen. Ik zal mij daarom in de lopende procedure op de rolzitting van 1 december as. als jouw advocaat onttrekken.
Ik zal jouw rechtsbijstandsverzekeraar DAS nog deze week over het bovenstaande informeren, zodat er tijdig een andere advocaat kan worden aangezocht die de behandeling zaak (in de stand waarin deze zich thans bevindt) kan overnemen. Gelet op het feit dat door jou al eerder het vertrouwen in mijn kantoorgenoot mr. [K] werd opgezegd en er bij [naam kantoor] slechts twee gespecialiseerde arbeidsrechtadvocaten werkzaam zijn, zal de verdere behandeling door een ander kantoor dienen plaats te vinden.
2.9 Op 19 november 2021 heeft verweerder per e-mail aan klaagster laten weten dat
hij het dossier heeft overgedragen aan DAS voor (her)uitbesteding van de zaak aan
een andere advocaat. Op 23 november 2022 heeft DAS aan klaagster weten dat zij bereid
is om de betaalde declaraties aan verweerder niet mee te tellen in het kostenmaximum.
2.10 Bij e-mails van 23 en 29 november 2021 heeft klaagster verweerder nogmaals verzocht
om het proces-verbaal van de zitting op te vragen.
2.11 Bij brief van 26 november 2021 heeft verweerder het proces-verbaal van de zitting
opgevraagd bij de rechtbank. Diezelfde dag heeft hij zich formeel onttrokken als gemachtigde
van klaagster in de procedure.
2.12 Per e-mail van 13 december 2021 heeft de griffie van de rechtbank aan klaagster
laten weten dat de opvolgend gemachtigde van klaagster het proces-verbaal van de zitting
dient op te vragen.
2.13 Op 17 januari 2022 heeft het kantoor van verweerder de opgevraagde urenspecificaties
in de zaak van klaagster aan (de vader van) klaagster gestuurd.
2.14 Op 1 december 2022 heeft de rechtbank mondeling vonnis gewezen in het geschil
tussen klaagster als eiseres, bijgestaan door mr. B, en de voormalig bestuurders van
H BV als gedaagden.
2.15 Volgens het proces-verbaal van het mondeling vonnis van 1 december 2022 heeft
klaagster in die dagvaardingsprocedure haar eis gewijzigd. Zij heeft een verklaring
voor recht gevorderd dat gedaagden - voormalig bestuurders van H BV - onrechtmatig
jegens haar hebben gehandeld en hen te veroordelen tot betaling van door haar geleden
schade en, bij wege van provisionele vordering, tot toekenning van een voorschot daarop.
Uit het vonnis volgt dat op de zitting door de gemachtigde van gedaagden is verklaard
dat nog een bate aanwezig was op het tijdstip van de turboliquidatie, zodat gedaagden
in zoverre richting klaagster onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank heeft de
provisionele vordering van klaagster afgewezen wegens onduidelijkheid over de omvang
van de schade als ook over de omvang van de aansprakelijkheid van gedaagden. Gedaagden
zijn in de gelegenheid gesteld zich op de rol van 11 januari 2023 uit te laten.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klaagster onvoldoende te informeren over de aanpak van haar zaak, de procedurele
mogelijkheden en de kansen en risico’s van de opgestarte procedure;
b) haar zaak onvoldoende voortvarend te behandelen, dan wel na te laten een voorlopige
voorziening te starten;
c) een kansloze, dan wel onjuiste procedure tot vernietiging van een opzegging te
starten tegen een opgeheven vennootschap, terwijl er helemaal geen opzegging van de
arbeidsovereenkomst lag, waardoor klaagster in haar belangen is geschaad;
d) na te laten klaagster onverwijld te informeren over zijn tekortschieten in de behartiging
van haar belangen en na te laten haar te adviseren daarover onafhankelijk advies te
vragen;
e) te besluiten de aan klaagster verstrekte opdracht op onzorgvuldige wijze neer te
leggen, waarvan zij ernstig nadeel ondervindt;
f) haar zaak niet doelmatig te behandelen, waardoor onnodig kosten gemaakt zijn;
g) het proces-verbaal van de zitting niet tijdig op te vragen;
h) te weigeren aan klaagster een urenspecificatie van de verrichte werkzaamheden te
geven.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder betwist dat hij klaagster onvoldoende geïnformeerd zou hebben en verwijst
ter onderbouwing naar zijn e-mail van 11 november 2021, zoals hiervoor onder de feiten
is opgenomen.
Klachtonderdeel b)
4.3 Hij heeft de zaak van klaagster voortvarend opgepakt. Na overname van de zaak
van zijn kantoorgenoot heeft hij op 22 juni 2021 aanvullende informatie van het dossier
van DAS ontvangen. Na bestudering van het dossier heeft hij op 4 juli 2021 nadere
informatie van klaagster ontvangen. Op 6 juli 2021 heeft hij een concept verzoekschrift
ter beoordeling aan klaagster gezonden waarop zij per e-mail van 8 juli 2021 inhoudelijk
heeft gereageerd. De definitieve versie van het verzoekschrift is op 15 juli 2021
naar de rechtbank gezonden. Na bepaling van de zittingsdatum door de rechtbank heeft
verweerder het verzoekschrift alsnog voor de zekerheid aan H BV en de twee bestuurders
laten betekenen om eventuele aanhouding van de inmiddels geplande zitting te voorkomen.
Hij was op de hoogte van de geldnood van klaagster en dat zij haast had om een uitspraak
te krijgen. Over het vragen van een voorlopige voorziening is nooit gesproken volgens
verweerder.
Klachtonderdelen c) en f)
4.4 Verweerder betwist dat hij een kansloze, dan wel onjuiste procedure namens klaagster
is gestart en dat hij dat niet op doelmatige wijze heeft gedaan. Met de loonvorderingsprocedure
heeft hij geprobeerd om in elk geval een verweer op de vervaltermijn van artikel 7:
681 lid 1 sub a BW te voorkomen. Als een beroep daarop zou slagen, dan zouden ook
de eventuele aanspraken van klaagster uit bestuurdersaansprakelijkheid en/of onrechtmatige
daad vervallen. In de verzoekschriftprocedure, waarin met toestemming van klaagster
bewust gekozen is ook de middellijk bestuurders van de vennootschap te betrekken,
is vooruitgelopen op het aansprakelijk stellen van deze bestuurders. De kantonrechter
is klaagster in de beschikking tegemoetgekomen door te bepalen dat de zaak op het
deelonderdeel zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure.
Daarom behoefde niet opnieuw gedagvaard te worden.
4.5 Juist met de keuze van de verzoekschriftprocedure zijn de loonaanspraken van klaagster
veiliggesteld, zijn de juiste partijen - de toen ontbonden BV en voormalig bestuurders
- in rechte betrokken en is geen tijd verloren. Dit alles in het belang van klaagster
bij een snelle uitspraak in haar complexe zaak. Dat daarvan sprake was, is zo ook
benoemd door de kantonrechter tijdens de zitting en heeft mogelijk daarom ook tot
een latere uitspraakdatum geleid.
4.6 Volgens verweerder bevindt de zaak zich inmiddels in de dagvaardingsprocedure,
waarin wordt beoordeeld of de bestuurders aansprakelijk zijn voor de door klaagster
geleden schade. Daarmee zijn geen extra kosten gemoeid geweest. Daarnaast worden de
kosten van de opvolgend advocaat van klaagster door DAS tot het verzekerdenmaximum
vergoed. Op geen enkele wijze heeft klaagster onderbouwd welke (extra) kosten zij
door zijn handelen heeft moeten maken, aldus verweerder.
Klachtonderdelen d) en e)
4.7 Van tekortschieten in de behartiging van de belangen van klaagster is volgens
verweerder geen sprake geweest, zodat evenmin sprake is van een schending van zijn
informatieplicht richting haar over haar rechtspositie.
4.8 Hij heeft de beschikking van 5 november 2021 gelijk na ontvangst aan klaagster
gemaild en haar uitgebreid telefonisch toegelicht hoe verder geprocedeerd zou worden.
Klaagster heeft verweerder diezelfde dag nog laten weten dat zij niet wilde schikken
en een schadeloosstelling eiste, inhoudende dat een door haar te verkrijgen uitkering
tot pensioendatum volledig zou worden aangevuld tot haar laatstgenoten inkomen, alsmede
een immateriële schadevergoeding. Hij heeft klaagster meermaals laten weten dat haar
verwachtingen daarin veel te hooggespannen waren, maar dat wilde zij niet horen. Kort
daarna, op 11 november 2021, volgde de mail waarin klaagster haar grote twijfels uitte
over zijn aanpak van de zaak. Wegens de onomwonden kritiek van klaagster daarin op
zijn handelen is in zijn optiek een vertrouwensbreuk met haar ontstaan die, mede vanwege
haar eerdere opzegging van het vertrouwen in haar kantoorgenoot, ook niet meer voor
herstel vatbaar was.
4.9 Met inachtneming van de belangen van klaagster heeft hij zich daarna op zorgvuldige
wijze onttrokken. Daarbij is de rechtspositie van klaagster, door de wisseling van
advocaten, in de lopende procedure op generlei wijze geschaad en ook anderszins is
door klaagster niet aannemelijk gemaakt dat zij door zijn besluit om zich als advocaat
terug te treden schade/nadeel heeft geleden en/of zal lijden.
Klachtonderdeel g)
4.10 Aan het opvragen van een proces-verbaal is geen (wettelijke) termijn verbonden.
Op 13 december 2021 heeft de griffie van de rechtbank laten weten dat het proces-verbaal
van de zitting van 27 september 2021 door de opvolgend gemachtigde van klaagster kon
worden opgevraagd, wat ook is gebeurd. Klaagster heeft nu nog alle mogelijkheden om
een zaak te starten wegens vermeende schending van de geheimhouding, zodat niet is
gebleken dat zij in haar belangen is geschaad.
Klachtonderdeel h)
4.11 Het kantoor van verweerder heeft op 17 januari 2022 de urenspecificaties aan
(de vader van) klaagster gestuurd. Daar is tijd overheen gegaan omdat DAS de opdrachtgever
was en ook de uren van zijn kantoorgenoot daarin in dezelfde zaak nog – achteraf –
moesten worden verwerkt. Die uren waren eerder nog niet in detail geregistreerd.
Dat lag buiten hemzelf.
5 BEOORDELING
5.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de belangen van klaagster in haar
geschil met haar voormalig werkgever met voldoende zorg heeft behandeld, als bedoeld
in artikel 46 van de Advocatenwet (Aw).
5.2 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening door
de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid
die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes
waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij
heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat
als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens
deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele
standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
5.3 Verder geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel
46 volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet.
De tuchtrechter is overigens niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels zijn,
gezien het open karakter van de wettelijke normen, ter invulling van deze normen wel
van belang.
5.4 In de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 lid 1 geformuleerd,
waaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke
informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand daarover moet de advocaat
belangrijke informatie en afspraken schriftelijk vastleggen. Indien de advocaat dit
niet doet, komt het bewijsrisico daarvan op de advocaat te rusten.
5.5 De raad stelt verder voorop dat een advocaat de volledige verantwoordelijkheid
draagt voor de behandeling van de zaak. De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer,
en de cliënt, als opdrachtgever (op grond van artikel 7:402 lid 1 BW), brengt mee
dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen.
Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht
met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil
van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet
zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken. Wanneer
een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op
zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan
zo min mogelijk nadeel ondervindt (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende
gedragsregel 14 leden 2 en 3).
5.6 De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.7 De raad stelt voorop dat het de taak van een advocaat is de cliënt voorafgaand
aan een procedure gedegen voorlichting te geven over de aanpak van de zaak en de kansen
en de risico’s van het starten van een bepaalde procedure. De advocaat moet zich ervan
vergewissen of de cliënt alles goed heeft begrepen en of hij de gevolgen van een gekozen
aanpak en procedure voldoende overziet. Zo nodig moet hij belangrijke informatie en
afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. De cliënt kan de advocaat niet
verantwoordelijk houden voor een negatieve afloop, maar er moet wel bewust zijn van
de risico’s die aan bepaalde keuzes kleven.
5.8 Alhoewel verweerder in zijn verweer heeft gesteld dat hij met klaagster het hem
verweten handelen herhaaldelijk mondeling heeft besproken, ontbreekt daarvan een stuk
in het klachtdossier. Klaagster ontkent ook dat zij die informatie van verweerder
heeft gekregen, waardoor zij naar haar zeggen achteraf een onjuiste keuze heeft gemaakt
doordat niet meteen een kort geding is gestart om sneller geld te krijgen.
5.9 Zowel uit vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline als uit gedragsregel
16 volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en
afspraken schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. Verweerder heeft aldus over deze
voor klaagster belangrijke kwesties onvoldoende duidelijk met haar gecommuniceerd.
Niet kan worden vastgesteld of verweerder voldoende regie heeft gevoerd op dit punt.
Dat is niet zoals van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdeel
a) is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.10 Dat verweerder de zaak van klaagster onvoldoende voortvarend heeft behandeld
kan de raad, tegenover het gemotiveerde verweer, niet vaststellen. Uit de door verweerder
geschetste tijdslijn, die door klaagster niet is weersproken, volgt dat hij de belangen
van klaagster juist voortvarend heeft behandeld met oog voor de (financiële) belangen
van klaagster. Volgens verweerder is niet met klaagster afgesproken dat hij een voorlopige
voorziening voor haar zou starten maar heeft zij ingestemd met de door hem voorgestelde
procedure. De standpunten van partijen staan daarover lijnrecht tegenover elkaar en
worden ook niet met stukken onderbouwd.
5.11 Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van de raad van een tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen of nalaten door verweerder richting klaagster dan ook geen sprake.
Klachtonderdeel b) wordt ongegrond verklaard.
Klachtonderdelen c), d) en f)
5.12 Naar het oordeel van de raad was de door verweerder gekozen procedure op zichzelf
bezien geen kansloze of onjuiste procedure in het voorliggende geschil van klaagster.
Verweerder heeft ook uitvoerig toegelicht waarom hij die route heeft gekozen en dat
dit de meest geëigende route voor klaagster was. Niet valt in te zien waarom verweerder
daarin is tekortgeschoten zodat daarover ook geen informatieplicht richting klaagster
bestond.
5.13 Nu de raad niet heeft kunnen vaststellen dat verweerder aldus in zijn behartiging
van de belangen van klaagster verwijtbaar is tekortgeschoten of haar (financiële)
belangen daarmee heeft geschaad, worden klachtonderdelen c), d) en f) ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel e)
5.14 Verweerder heeft gesteld dat hij niet anders kon dan in reactie op de kritische
e-mail van klaagster van 11 november 2021 ervoor te kiezen om zich meteen diezelfde
dag te onttrekken als haar advocaat. Daarbij speelde voor hem ook mee dat zijn kantoorgenoot
daarvoor ook al door een vertrouwensbreuk met klaagster zich had onttrokken. Dat sprake
was van een vertrouwensbreuk, kan zo zijn ervaren door verweerder. Naar het oordeel
van de raad heeft verweerder echter te snel besloten om zich te onttrekken en heeft
hij dat bovendien ontijdig gedaan door zich op 26 november 2021 formeel pas bij de
rechtbank te onttrekken. Tijdens de zitting is de raad gebleken dat de roldatum volgens
klaagster voor uitlating van 1 naar 15 december 2021 was verplaatst. Wat daar ook
van zij, het was volgens verweerder een zeer complexe zaak over bestuurders-aansprakelijkheid.
Door zich zo laat te onttrekken, heeft hij de opvolgend advocaat van klaagster met
een omvangrijk en complex dossier opgezadeld kort voor een roltermijn. Klaagster was
bovendien een kwetsbaar persoon omdat haar levensonderhoud in gevaar was gekomen door
het geschil met haar eerdere werkgever. De kritische vragen die klaagster stelde in
haar e-mail van 11 november 2021 zijn naar het oordeel van de raad ook niet van dien
aard dat er sprake was van een vertrouwensbreuk op grond waarvan verweerder gehouden
was de opdracht te beëindigen (gedragsregel 14 lid 2). Naar het oordeel van de raad
had verweerder eerst een gesprek met klaagster moeten voeren voordat hij zich zo plotseling
onttrok. Dit, in combinatie met de korte termijn voor de opvolgend advocaat in de
lopende procedure in de omvangrijke complexe zaak, maakt dat verweerder naar het oordeel
van de raad niet voldoende zorgvuldig met klaagster is omgegaan zoals dat van een
advocaat verwacht mocht worden. Dat klaagster geen financieel nadeel heeft ondervonden
van zijn onttrekking door de regeling met DAS, maakt dit oordeel niet anders.
5.15 Het voorgaande leidt ertoe dat de raad klachtonderdeel e) gegrond verklaart.
Klachtonderdeel g)
5.16 Naar het oordeel van de raad had verweerder het proces-verbaal van de zitting
van 27 september 2021 op verzoek van klaagster van diezelfde dag zeker sneller bij
de rechtbank kunnen opvragen dan pas op 26 november 2021. Ook had verweerder moeten
begrijpen dat hij het proces-verbaal niet zou ontvangen van de rechtbank omdat hij
zich diezelfde dag formeel had onttrokken als advocaat van klaagster uit de procedure.
Nu dit verwijt echter naar het oordeel van de raad niet dusdanig ernstig is en ook
niet is gebleken dat klaagster door de vertraging in haar belangen is geschaad omdat
van een uiterste termijn niet is gebleken, wordt dit handelen van verweerder niet
als tuchtrechtelijk verwijtbaar gekwalificeerd. De raad zal klachtonderdeel g) dan
ook ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel h)
5.17 Een advocaat is ook bij een overeenkomst tot opdracht met een rechtsbijstandsverzekering,
in dit geval DAS, gehouden om naar die verzekeraar verstuurde declaraties en urenspecificaties
een afschrift aan de cliënt te sturen. Verweerder heeft uitgelegd waarom het buiten
zijn invloedsfeer lag dat het langer duurde voordat hij de urenspecificaties aan (de
vader van) klaagster kon sturen. De raad is uit de stukken en het verhandelde ter
zitting gebleken dat klaagster de urenspecificaties uiteindelijk heeft gekregen, zodat
van een weigering door verweerder ook geen sprake is geweest. Verweerder moet er in
de toekomst wel op bedacht zijn dat hij de declaraties met onderbouwde specificaties
ook ongevraagd aan DAS en gelijktijdig aan de cliënt stuurt.
5.18 Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is in dit geval
dan ook geen sprake. De raad verklaart ook klachtonderdeel h) ongegrond.
6 MAATREGEL
Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder
een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerder heeft met zijn handelen
zijn zorgplicht richting klaagster geschonden. Naar het oordeel van de raad heeft
verweerder wel op deskundige wijze voor klaagster gehandeld maar is in de communicatie
met klaagster in een aantal opzichten en bij het beëindigen van de opdracht onzorgvuldig
geweest. Dit rechtvaardigt, mede gezien het ontbreken van een recent tuchtrechtelijk
verleden, de oplegging van de maatregel van waarschuwing aan verweerder als zakelijke
terechtwijzing.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van €
50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en
c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a) en e) gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. E.M.G. Pouls, M. Tijseling, M.W. Veldhuijsen, E.H. de Vries, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2023.
griffier
voorzitter
Verzonden d.d. 24 april 2023