ECLI:NL:TADRARL:2022:98 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-760/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:98 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-05-2022 |
Datum publicatie: | 08-06-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-760/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Nadat klager zijn relatie met verweerder had beëindigd heeft verweerder het dossier in een letselschadezaak niet onmiddellijk aan de gemachtigde van klager beschikbaar gesteld maar er de voorkeur aan gegeven dat aan de opvolgend advocaat te overhandigen. Deze handelwijze die er vooral op gericht was geen stukken verloren te laten gaan is in ieder geval alleszins te billijken. Verweerder heeft voor wat betreft zijn honorarium genoegen genomen met het bedrag dat door de verzekeraar werd geboden en heeft de rest van zijn kosten laten rusten. Verweerder heeft de onbetaalde kosten ook niet bij klager in rekening gebracht. Alhoewel overleg met de cliënt over het treffen van een regeling met de wederpartij altijd de voorkeur verdient is de raad van oordeel dat de verweten handelwijze gelet op de specifieke omstandigheden zoals hierboven omschreven niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 23 mei
2022
in de zaak 21-760/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mevrouw T.
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 4 oktober 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 10 september 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 20/136 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 maart 2022. Daarbij waren
klager, bijgestaan door zijn tante en gemachtigde T. en verweerder aanwezig. Van de
behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 0.0 tot en met 05.5. Ook heeft de raad kennisgenomen
van een e-mail van de gemachtigde van klager van 11 maart 2022 met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De klacht betreft het optreden van de eigen advocaat.
2.3 Klager is in 2014 in België het slachtoffer geworden van een verkeersongeval.
Klager heeft door het ongeluk ernstig blijvend lichamelijk letsel opgelopen. Dit ongeval
is veroorzaakt door een bij KBC verzekerd voertuig. KBC heeft als schadecorrespondent
in Nederland een overeenkomst met Achmea Interpolis, hierna: Achmea, waarvan het bedrijfsonderdeel
GlobalNeth als correspondent namens KBC de schaderegeling heeft uitgevoerd.
2.4 Klager heeft verweerder benaderd voor juridische bijstand bij de schadeafwikkeling.
Op 6 maart 2018 heeft klager de opdrachtbevestiging en een financiële machtiging van
verweerder ondertekend.
2.5 Bij brief van 10 januari 2019 aan de gemachtigde van klager heeft verweerder geschreven
dat hij niet tevreden was over het feit dat hij (verweerder) feitelijk geen doorbraak
had kunnen bereiken en dat er naar aanleiding van het laatste verzoek niet was betaald.
De brief bevat voorts de volgende passage:
“Doet GlobalNeth niets en betaalt ook niet op basis van ons voorstel, dan zullen we wel zelf in de weg van een deelgeschil de vraag aan de rechter voorleggen of het niet gewoon je recht is om een periodieke schadeafwikkeling te wensen.”
2.6 Bij brief van 23 januari 2019 aan klager en zijn gemachtigde heeft verweerder
de reeds besproken tactiek om aan GlobalNeth een beslissing te ontlokken over een
jaarlijks te betalen schadebedrag nader uiteengezet en aangegeven op welke schadeposten
hij zich daarbij zou baseren met als bijlage een concept brief aan de verzekeraar
met verzoek te laten weten of klager en zijn gemachtigde in hoofdlijnen akkoord zijn.
2.7 Bij brief van 25 februari 2019 heeft verweerder aan klager laten weten dat de
deelgeschilprocedure aanhangig was gemaakt, dat de bedoeling van een deelgeschil is
dat alles met een maand of drie à vier helemaal klaar is maar of dat lukt van de medewerking
van de wederpartij afhankelijk is en dat voorts die termijn door de rechtbank helaas
steeds minder wordt gehaald.
2.8 Bij brief van 20 maart 2019 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij van
Achmea heeft vernomen dat er een betaling van € 150.000,- onderweg is en dat het erop
lijkt dat de combinatie van de aanzegging van een deelgeschilprocedure en van een
klacht tegen de directie iets in beweging heeft gezet.
2.9 De mondelinge behandeling van de deelgeschilprocedure heeft op 19 juni 2019 plaatsgevonden.
Op de zitting heeft de rechtbank de behandeling van de zaak geschorst om partijen
in de gelegenheid te stellen tot een regeling te komen. Op 12 juli 2019 heeft verweerder
met de wederpartij over de zaak gesproken. In zijn brief aan klager van 15 juli 2019
heeft verweerder aangegeven dat het bij tijd en wijle een hard en onprettig gesprek
was en de mogelijkheid van intrekking van de deelgeschilprocedure aan de orde is gesteld.
2.10 Bij brief van 23 juli 2019 heeft verweerder onder meer aan klager geschreven:
“Mijn vraag is nl. wat het belang kan zijn nu een breuk te forceren? Klip en klaar: de kans dat een uitspraak vragen in het deelgeschil niets oplevert is veel te groot. Ik beschik in het kader van het verzoekschrift zoals dat was ingediend niet over mogelijkheden om het om te buigen naar een andere inhoud. (…) Het deelgeschil heeft het belangrijkste al opgeleverd, namelijk een aanzienlijke betaling, (…).
2.11 Op 31 juli 2019 hebben partijen de rechtbank laten weten dat het niet gelukt
was om tot elkaar te komen en hebben zij de rechtbank gevraagd schriftelijk uitspraak
te doen.
2.12 Bij brief van 22 december 2019 heeft de gemachtigde van klager namens klager
bij de president van de rechtbank Limburg een klacht ingediend over de veel te lange
doorlooptijd van de deelgeschilprocedure van klager. Bij brief van 20 maart 2020 heeft
de rechtbank de klacht gegrond verklaard.
2.13 Bij e-mail van 12 januari 2020 heeft klager zijn relatie met verweerder met onmiddellijke
ingang beëindigd.
2.14 Bij beschikking van 15 april 2020 heeft de rechtbank Limburg in de deelgeschilprocedure
beslist. In de beschikking is onder meer het volgende opgenomen.
“4.1.3. Het geschil tussen partijen ziet in de kern op de waardering van terugkerende schadeposten/kosten en daaruit voortvloeiend de wijze van (adequate en tijdige) bevoorschotting. …[klager] heeft hierbij aangevoerd geen (definitieve) vaststelling van schadeposten te kunnen vorderen nu deze wel onderbouwd kunnen worden maar nog niet volledig.
4.14 Op basis van het hiervoor geschetste karakter van een deelgeschilprocedure, oordeelt de rechtbank dat het voorliggende verzoek van ….. [klager] niet geschikt is om in de deelgeschilprocedure te worden beslist. (..)
De rechtbank heeft de wederpartij van klager in de proceskosten van klager veroordeeld
en die op een bedrag ad € 8.821,44 begroot. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat
nu de aansprakelijkheid vaststaat de wederpartij in de kosten van klager zal worden
veroordeeld en dat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is gebleken dat de
deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld.
2.15 Bij brief van 17 april 2020 aan klager heeft verweerder melding gemaakt van het
feit dat er na de verbreking van de relatie geen verdere instructie is ontvangen of
contact is gevolgd over de overdracht van het dossier aan een andere belangenbehartiger,
is de beschikking van 15 april 2020 bijgevoegd en van kort commentaar voorzien en
heeft verweerder een declaratie over de periode vanaf 6 februari 2018 tot en met 17
april 2020 gezonden.
2.16 Bij brief van 14 september 2020 aan klager heeft verweerder het volgende geschreven:
(..)
“deze brief heeft tot doel je te berichten over de afwikkeling van de kosten. Ik kan namelijk melden dat ik benaderd werd door mr. …. [de advocaat van de verzekeraar] om tot een oplossing te komen. Ik heb die oplossing bereikt, waarbij ik genoegen heb genomen met een betaling van € 22.500,-, hoewel ik in beginsel vindt dat ik in mijn recht stond om de eerdere declaratie volledig uit te winnen.
(..)”
2.17 Vervolgens is verweerder kort voor het verstrijken van de in de brief van 14
september 2020 genoemde termijn verzocht om het dossier rechtstreeks aan de gemachtigde
van klager te zenden. Op 4 oktober 2020 (zijnde de datum van de klachtbrief waarin
daarvan melding wordt gemaakt) had de toezending nog niet plaatsgevonden.
2.18 Bij uitspraak van 13 januari 2022 heeft de Tuchtraad Financiële Dienstverlening
(Assurantiën) in een door klager tegen Achmea aanhangig gemaakte klachtzaak geoordeeld
dat aangeslotene (Achmea) door haar handelen de goede naam van het verzekeringsbedrijf,
het aanzien van en het vertrouwen in de bedrijfstak heeft geschaad door haar handelwijze
met betrekking tot een declaratie van de advocaat van klager van 1 december 2018.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) een deelgeschilprocedure te starten bij de kantonrechter, terwijl klager een kort
gedingprocedure tegen de verzekeraar wilde starten;
b) zich te beperken tot een vrijblijvend briefje aan de griffier toen de procedure
onacceptabel lang duurde;
c) bij de mondelinge behandeling bij de kantonrechter op 19 juni 2019 alleen maar
af te wachten;
d) zonder overleg een regeling te treffen met de wederpartij over de betaling van
de buitengerechtelijke kosten;
e) het dossier van klager niet onmiddellijk aan de gemachtigde van klager te zenden
toen daarom werd gevraagd.
3.2 Klager heeft de klacht onder meer als volgt toegelicht.
Klachtonderdeel a)
3.3 Verweerder weigerde iedere medewerking aan een kortgedingprocedure. De deelgeschilprocedure
werd verloren. Door verweerder werd aangegeven dat de deelgeschilprocedure de enige
mogelijkheid was.
Klachtonderdeel b)
3.4 Toen de procedure onacceptabel lang duurde was het de gemachtigde van klager die
bij de president van de rechtbank Limburg een klacht heeft ingediend, die gegrond
is verklaard.
Klachtonderdeel c)
3.5 Verweerder toonde tijdens de mondelinge behandeling geen enkel inhoudelijk initiatief
om aan de slechte financiële situatie van klager een einde te maken. De bespreking
met de verzekeraar die tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken en nadien
heeft plaatsgevonden heeft ook niets voor klager opgeleverd.
Klachtonderdeel d)
3.6 Niet eerder dan bij brief van 14 september 2020 heeft verweerder klager over de
met de verzekeraar over de buitengerechtelijke kosten getroffen regeling geïnformeerd.
Daarbij heeft verweerder aangegeven dat hij zijn kosten heeft gematigd. Dit roept
bij klager de vragen op of verweerder heeft willen verbloemen dat sommige proceskosten
ten onrechte als buitengerechtelijke kosten zijn aangemerkt of dat een deel van zijn
kosten aanvankelijk dubbel zijn gedeclareerd. In verband met deze vragen is de uitspraak
van de Tuchtraad Financiële Dienstverlening (Assurantiën) van 13 januari 2021 overgelegd.
3.7 Op de website van verweerder staat vermeld dat de verzekeraar de kosten van rechtsbijstand
moet betalen. Verweerder heeft klager er echter steeds op gewezen dat hij de declaraties
zou moeten betalen als de verzekeraar dat niet zou doen. Hierdoor heeft klager zich
geïntimideerd gevoeld.
Klachtonderdeel e)
3.8 Op de datum waarop de klacht is ingediend (4 oktober 2020) had verweerder het
dossier nog niet toegezonden.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 De verzekeraar had een vast omlijnd idee over hoe de zaak moest verlopen. De verzekeraar
was niet bereid tot een pragmatische insteek en ook niet bereid om afspraken te maken
om jaarlijks aan klager voorschotten te betalen (bevoorschotting). Vandaar dat de
noodzaak ontstond om te procederen.
4.3 De processtrategie is uitvoerig met klager besproken. Verweerder heeft er voor
gekozen geen kort geding aanhangig te maken. Bij die procedure spelen het aantonen
van de noodzaak tot het onmiddellijk betalen van een geldbedrag en de discussie over
het vervolgens door de verzekeraar te lopen restitutierisico een grote rol. Bij de
deelgeschillenprocedure speelt dat beduidend minder omdat in een dergelijke procedure
meer inhoudelijke kwesties als de vraag naar de redelijkheid van bevoorschotting aan
de orde gesteld kunnen worden. Bovendien komen de kosten van die procedure voor rekening
van de verzekeraar.
4.4 Nadat de zaak aanhangig was gemaakt, maar voordat de behandeling daarvan plaatsvond
heeft de verzekeraar een betaling van € 150.000,-. gedaan. Dit was zeker het positieve
effect van de procedure maar ook slimme zet van de verzekeraar omdat daarmee het belang
van klager bij een voorlopige voorziening duidelijk was afgenomen en daarmee zijn
kansen in de procedure.
Klachtonderdeel b)
4.5 Verweerder stelt dat de bedoeling van de wet is dat in een deelgeschilprocedure
binnen drie maanden uitspraak wordt gedaan, maar dat die termijn in de praktijk vaak
niet wordt gehaald, zoals ook in deze zaak het geval was. Verweerder heeft regelmatig
met de rechtbank laten bellen over het uitblijven van de uitspraak. De gemachtigde
van klager heeft buiten verweerder om bij de rechtbank een klacht ingediend. Het is
altijd de vraag of dat aan een goede oplossing bijdraagt, aldus verweerder. Het was
verweerder op grond van de gedragsregels niet toegestaan om zich eenzijdig tot de
rechter te wenden nu de behandeling op de zitting was gesloten.
Klachtonderdeel c)
4.6 Tijdens de mondelinge behandeling is de procedure geschorst voor een gesprek met
Achmea. Door de betaling leek er beweging in de zaak te zijn gekomen en daarmee ruimte
voor verder overleg te zijn ontstaan. Die ruimte bleek er – aldus verweerder - uiteindelijk
toch niet te zijn waarna beschikking is gevraagd. De zaak had ook ingetrokken kunnen
worden maar klager wilde graag een uitspraak.
Klachtonderdeel d)
4.7 Verweerder heeft een deel van zijn kosten laten rusten om zijn opvolger niet in
de wielen te rijden en omdat hij geen behoefte had aan een langdurige discussie met
Achmea over zijn kosten. Dit was de achtergrond van zijn keuze en niet de motieven
die klager daarvoor heeft aangevoerd.
Klachtonderdeel e)
4.8 Verweerder erkent dat hij het dossier niet onmiddellijk nadat daarom gevraagd
was heeft toegezonden. Verweerder was de vierde of vijfde behandelaar van de zaak.
Verweerder vond het onwenselijk om het papieren dossier rechtstreeks aan de gemachtigde
van klager te zenden omdat ervaringen uit het verleden hadden geleerd dat in zo’n
situatie regelmatig stukken zoekraken. Om die reden heeft verweerder de deken om advies
gevraagd welk advies even op zich liet wachten.
5 BEOORDELING
5.1 De tuchtrechter heeft tot taak de kwaliteit van de dienstverlening van een advocaat
te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter
rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop
hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak
voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze
waarop hij de zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet
onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer
in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat
zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele
standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
5.2 Verweerder heeft de voor- en nadelen van een kortgeding en een deelgeschilprocedure
uiteengezet en gemotiveerd aangegeven waarom hij voor laatstgenoemde procedure heeft
gekozen. Het maken van deze keuze voldoet aan datgene wat in de gegeven omstandigheden
als professionele standaard in de beroepsgroep geldt en valt dus binnen de vrijheid
die verweerder als advocaat van klager was gegeven.
5.3 Anders dan waarvan klager uitgaat heeft de deelgeschilprocedure wel degelijk iets
voor klager opgeleverd, namelijk een betaling van de verzekeraar van € 150.000,-.
Dat de procespositie van klager door deze betaling mogelijk is verslechterd was een
neveneffect, waarop verweerder geen invloed had en waarop verweerder klager in de
schriftelijke correspondentie met klager ook heeft gewezen. Onweersproken is door
verweerder gesteld dat uiteindelijk op verzoek van klager om een schriftelijke uitspraak
is verzocht.
5.4 De raad verklaart klachtonderdeel a) daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.5 De raad beoordeelt de handelwijze van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Om te beginnen heeft klager verweerder niet verzocht om een klacht in te dienen. Bovendien
mocht verweerder zich op grond van de voor hem geldende gedragsregel (regel 21 lid
3) na sluiting van de behandeling ter zitting niet tot de rechter wenden anders dan
met toestemming van de wederpartij, die naar verwachting niet eenvoudig zou zijn verkregen.
Gelet op haar stellingname in de zaak zoals door verweerder onweersproken is verwoord
mag worden aangenomen dat Achmea geen belang zou hebben gezien in een snelle afhandeling
van de zaak.
5.6 De raad verklaart klachtonderdeel b) daarom ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.7 Door de betaling van Achmea was er in de deelgeschilprocedure een nieuwe situatie
ontstaan. In dat licht acht de raad de aanpassing van de strategie van verweerder
om de procedure aan te houden en (opnieuw) in overleg met de verzekeraar te treden
begrijpelijk. Tot deze andere opstelling is, zoals door verweerder ter zitting onweersproken
is gesteld, tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling van de deelgeschilprocedure
in aanwezigheid van klager en/of zijn gemachtigde besloten waarover met (één van)
hen dus overleg zal zijn gepleegd.
5.8 In zijn algemeenheid verdient minnelijk overleg met de wederpartij steeds de voorkeur
boven procederen, welk uitgangspunt ook in regel 5 van de gedragsregels is neergelegd.
5.9 De behandelend advocaat die de zaak kent is de aangewezen deskundige om een inschatting
te maken of het belang van de cliënt met overleg gediend is, zodat de raad in de beslissing
om daarvoor te kiezen behoudens situaties waarin sprake is van duidelijke contra-indicaties
niet kan treden. Daartoe is door klager onvoldoende gesteld en ook uit het klachtdossier
is van contra-indicaties niet, althans onvoldoende, gebleken. Verweerder is bij zijn
handelwijze gebleven binnen de vrijheid die hem als advocaat van klager was gegeven
5.10 De raad verklaart klachtonderdeel c) daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.11 Nadat klager zijn relatie met verweerder had beëindigd wilde verweerder begrijpelijkerwijs
afrekenen. Hij heeft zijn declaratie aan klager gezonden en heeft vervolgens genoegen
genomen met het bedrag dat door Achmea als verzekeraar werd geboden en heeft de rest
van zijn kosten laten rusten. Verweerder heeft de onbetaalde kosten ook niet bij klager
in rekening gebracht. Van de met de wederpartij getroffen regeling heeft verweerder
dan ook geen nadeel ondervonden.
5.12 Alhoewel overleg met de cliënt over het treffen van een regeling met de wederpartij
altijd de voorkeur verdient is de raad van oordeel dat de verweten handelwijze gelet
op de specifieke omstandigheden zoals hierboven omschreven niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
is.
5.13 Voor zover klager ook heeft willen klagen over het feit dat hij in de brief van
17 april 2020 door verweerder op betaling is aangesproken overweegt de raad nog het
volgende. Dat verweerder in genoemde brief heeft gemeld dat klager zelf verantwoordelijk
is voor de kosten van zijn werkzaamheden en dat de buitengerechtelijke kostenregeling
geen 100% garantie biedt dat klager nooit met kosten geconfronteerd wordt is niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit vloeit voort uit de verleende opdracht en voorts
moet deze mededeling gezien worden in het licht van de opzegging van de relatie door
klager waardoor verweerder meer op afstand van de zaak was komen te staan. Overigens
heeft verweerder in deze brief nog aangegeven dat klager hem ook de volledige vrije
hand kon geven om Achmea op betaling van zijn declaratie aan te spreken.
5.14 Door klager is nog een uitspraak van de Tuchtraad Financiële Dienstverlening
(Assurantiën) overgelegd die is gewezen in een klachtzaak tussen klager en Achmea
Schadeverzekering N.V. waarbij verweerder geen partij is zodat de uitspraak voor de
onderhavige tuchtzaak niet relevant is.
5.15 De raad verklaart klachtonderdeel d) daarom ongegrond.
Klachtonderdeel e)
5.16 Verweerder heeft aangegeven dat hij er niets voor voelde om het dossier in zijn
geheel aan de gemachtigde van klager beschikbaar te stellen maar er de voorkeur aan
gaf dat aan de opvolgend advocaat te overhandigen teneinde te vermijden dat er stukken
zoek zouden raken waarvoor de opvolgend advocaat zich dan weer tot verweerder zou
wenden met alle overlast voor verweerder van dien. Deze handelwijze die er vooral
op gericht was geen stukken verloren te laten gaan is - indien niet al in het belang
van klager geboden - in ieder geval alleszins te billijken. Gesteld noch gebleken
is dat klager door vertraging in de voortgang bij de overdracht van het dossier is
benadeeld. In de tussenliggende periode heeft zich ook geen advocaat gemeld die om
het dossier heeft gevraagd.
5.17 De raad verklaart klachtonderdeel e) derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klachten ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 23 mei 2022