ECLI:NL:TADRARL:2022:90 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-502/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:90 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-05-2022 |
Datum publicatie: | 30-05-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-502/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Op basis van de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder klager niet naar behoren heeft bijgestaan. Verweerder mocht naar het oordeel van de raad op grond van de aan hem verstrekte beperkte opdracht de executie van (een deel van) de beschikking van 10 januari 2019 namens klager in gang zetten. In het belang van klager heeft hij dat vervolgens ook gedaan. Van onnodig procederen, in de zin van onnodige werkzaamheden, is geen sprake geweest. Verweerder wist niet meteen bij aanvang van de opdracht, en kon op basis van de van klager ontvangen informatie ook niet weten, dat tussen klager en zijn ex-vrouw nog te verrekenen vorderingen open stonden. Daarmee is verweerder pas later bekend geworden via de door hem ingeschakelde deurwaarder, die weigerde te executeren omdat partijen over en weer nog te verrekenen vorderingen hadden. Ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 mei 2022
in de zaak 21-502/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 26 juli 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 4 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 20/107 van de deken
ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 februari 2022. Daarbij
was alleen verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten:
2.1 Klager is op 8 december 2017 in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de
rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 8 september 2017 in zijn geschil wegens
echtscheiding met zijn ex vrouw.
2.2 Bij beschikking van 10 januari 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onder
meer in het geschil tussen klager en zijn ex-vrouw bepaald:
“5.20 Met betrekking tot de verdeling (de saldi van) de bankrekeningen stelt de man dat de vrouw vóór de peildatum ongeveer € 4.000,- heeft opgenomen van een gezamenlijke rekening en dat zij hem daarom wegens benadeling € 8.421,- (in plaats van € 6.421,-) verschuldigd is. De vrouw stelt op haar beurt dat de man ná de peildatum (in de periode november/december 2016) € 4.000,- heeft onttrokken aan de gezamenlijke rekening en dat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op het bedrag dat hem toekomt.
5.21 Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw gehouden is de helft van het saldo van de bankrekening op de peildatum, 8 november 2016, van in totaal € 12.842,- (ofwel € 6.421,-) wegens overbedeling aan de man te voldoen. Dat partijen daarvoor een andere datum hebben afgesproken, is gesteld noch gebleken. De man heeft zijn stelling dat sprake is van benadeling, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Partijen hebben het hof verder onvoldoende gegevens verschaft om te beoordelen of en in hoeverre tussen hen verrekeningen moeten plaatsvinden, zodat hun aanvullende verzoeken over en weer zullen worden afgewezen.
(…)
5.25 Het verzoek van de vrouw te bepalen dat [klager] medewerking verleent aan uitvoering van de verdeling op straffe van verbeurte van een dwangsom ligt ten aanzien van na te melden onderdelen voor toewijzing gereed: (…)
Het hof zal de hoogte van de dwangsom vaststellen op € 100,- per dag of dagdeel dat [klager] niet aan deze veroordeling zal voldoen, tot een maximum van € 5.000,-.”
2.3 Op 28 oktober 2019 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek om
hem bij te staan ter zake de executie van rechtsoverweging 5.21 in de beschikking
van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 januari 2019 (in combinatie met de beschikking
van de rechtbank Gelderland van 8 september 2017).
2.4 In opdracht van de ex-vrouw van klager heeft Inkassier Gerechtsdeurwaarders &
Incasso op grond van de beschikking van het gerechtshof van 10 januari 2019 executoriaal
derdenbeslag gelegd onder de werkgever van klager.
2.5 Bij brief van 1 november 2019 aan Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso heeft
verweerder namens klager verzocht om de executiemaatregelen te staken omdat het onder
klager gelegde beslag ten aanzien van de dwangsommen voor een bedrag van € 5.000,-
onrechtmatig zou zijn.
2.6 Bij brief van 8 november 2019 aan Schuman Incasso & Gerechtsdeurwaarders heeft
verweerder namens klager verzocht om over te gaan tot betekening en executie van de
beschikking van de rechtbank van 8 september 2017 aan de ex-vrouw ten aanzien van
het aan klager toekomende bedrag van € 6.421,-.
2.7 In zijn e-mail van 20 december 2019 heeft verweerder aan klager het volgende geschreven:
“De deurwaarder heeft opnieuw een reactie van uw ex-partner ontvangen. Zij blijft
volhouden dat er in ieder geval € 4.000,- is voldaan. Ik heb nog eens de bankafschriften bekeken en dit lijkt inderdaad
het geval te zijn. Kunt u op dit punt nog wat uitgebreider reageren?”
2.8 Bij e-mail van 24 januari 2020 heeft verweerder aan klager het volgende geschreven:
“Zou u mij een concrete reactie (waar nodig onderbouwd met bewijsstukken) waaruit volgt dat zij geen enkele vordering op u heeft en waaruit ook volgt dat er geen sprake is van onttrekking van € 4.000,00.
Als ik deze reactie en stukken heb, wil ik mij hard maken om de deurwaarder te bewegen de executie voort te zetten.”
2.9 In zijn e-mail van 26 januari 2020 heeft klager aan verweerder het volgende geschreven:
“Het verbaast mij dat u mij vraagt een reactie te geven inzake de 4000 euro. In de beschikking van 10 januari 2019 staat in 5.20 en 5.21 duidelijk wat de rechter bepaald heeft. 5.21 eindigt op: zodat hun aanvullende verzoeken over en weer zullen worden AFGEWEZEN. Deze beschikking is overigens in uw bezit, maar ik zal deze nogmaals als bijlage toesturen. Conclusie: Uitvoeren wat in de beschikking staat. (…)
Ik verzoek u tot uitvoering van de gerechtelijke uitspraak. Daarnaast moeten al de kosten die dit met zich meebrengt op haar verhaald worden. Want het kost haar nu niets”
2.10 Bij e-mail van 28 januari 2020 aan Schuman Incasso & Gerechtsdeurwaarders heeft verweerder het volgende geschreven:
“In de bijlage treft u de bedoelde beschikking van het gerechtshof aan. Daaruit maak ik op dat mevrouw onverkort het bedrag van € 6.421,00 aan [klager] dient te voldoen. De discussie over de € 4.000,00, die mevrouw nu weer aan de orde stelt, is hierin expliciet meegenomen. Ik verwijs naar r.o. 5.20 en 5.21. Wellicht kunt u dit ook onder de aandacht van Inkassier Gerechtsdeurwaarders brengen.”
2.11 Bij e-mail van 31 januari 2020 aan klager heeft verweerder het volgende geschreven:
“Uit bijgevoegd schrijven, welke ik van de deurwaarder ontving naar aanleiding van mijn laatste reactie naar de deurwaarder, leid ik af dat de deurwaarder het standpunt deelt dat geen basis voor verrekening bestaat voor vermeende onttrekkingen.
Wel kan de deurwaarder niet om de dwangsom (€ 5.000,00) en eventuele achterstallige kinderalimentatie heen.”
2.12 Bij e-mail van 7 februari 2020 aan klager heeft verweerder het volgende geschreven:
“De deurwaarder belde mij zojuist op. Zij zijn van mening dat het bedrag van ruim € 6.000,- toch niet geëxecuteerd kan worden. Dit omdat dit bedrag gezien dient te worden als onderdeel van de boedelverdeling, zoals uitgewerkt in de beschikking in eerste aanleg.”
2.13 Bij e-mail van 13 februari 2020 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:
“Naar aanleiding van ons telefonisch gesprek vandaag en uw mail d.d. 07-02-2020 stuur ik u hierbij mijn reactie op het overzicht van [mijn ex-vrouw]:
(…)
Overige toegekende bedragen:
Levensverzekering Nationale Nederlanden: (…) Dit wil ik dus pertinent niet verrekenen.
Anders loop ik grote kans dat het 2 keer betaald wordt. (…).”
2.14 Op 4 maart 2020 heeft klager het volgende aan verweerder gemeld:
“Op 13 februari jongstleden heb ik op uw e-mail van 7 februari 2020 gereageerd. Hierin heb ik puntsgewijs op de stellingname van [mijn ex-vrouw] gereageerd. Tevens wil ik u wijzen op mijn mail van 2 maart jongstleden waarin ik mijn standpunt met betrekking tot verrekening herzien heb. Dit naar aanleiding van het grondig hebben doorlezen van de beschikkingen en op advies van het Juridisch Loket. Hierin geef ik ook aan dat de vordering van [mijn ex-vrouw] blijft staan en dat als zij niet een handtekening op het formulier zet zij op haar gedeelte van de levensverzekering zal moeten wachten totdat het geld mij toebedeeld wordt. Ik vraag u goed mijn mails te lezen zodat u mijn standpunt begrijpt want dat is gebaseerd op de beschikkingen. Ik verzoek u vriendelijk de vordering nu op gang te zetten. U heeft mijn reactie daarop. (…).”
2.15 Verweerder heeft de executie niet voortgezet.
2.16 Bij e-mail van 27 april 2020 aan verweerder heeft klager aangegeven niet tevreden
te zijn over de werkzaamheden van verweerder. Naar aanleiding van deze e-mail heeft
verweerder op 28 april 2020 aan klager medegedeeld dat het beter zou zijn als hij
een andere advocaat zou gaan zoeken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zich onvoldoende (deskundig) in de zaak van klager te verdiepen;
b) aan klager juridisch inhoudelijke vragen over de beschikking te stellen, terwijl
verweerder dat zelf had moeten onderzoeken;
c) geen eigen standpunt in te nemen, zodat hij de belangen van klager onvoldoende
heeft behartigd.
3.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a) heeft klager aangevoerd dat verweerder als
zijn partijdig advocaat direct aan klager had moeten aangeven of de executie van de
beschikking van het gerechtshof mogelijk was. Een advocaat dient immers onnodige procedures
te voorkomen. Verder heeft verweerder laten doorschemeren dat hij wel kon instemmen
met het standpunt van zijn ex-vrouw, terwijl verweerder de belangen van klager had
moeten behartigen. Volgens klager heeft hij van de deurwaarder, en niet van verweerder,
moeten horen dat de alimentatievordering van zijn ex-vrouw niet juist zou zijn.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdelen a) en c)
4.2 Bij aanvang van de opdracht heeft hij van klager enkele stukken uit diens dossier
ontvangen, waaronder de beschikkingen van de rechtbank Gelderland en het gerechtshof.
Zijn opdracht van klager was beperkt tot de executie van een deel van de beschikking
van het gerechtshof van 10 januari 2019, dat samenhing met de beschikking van de rechtbank
van 8 september 2017.
4.3 Na bestudering van de van klager ontvangen stukken en informatie heeft verweerder
geconstateerd dat geen dwangsommen door klager verbeurd konden zijn en over en weer
slechts een paar honderd euro te verrekenen was. Dit standpunt werd aanvankelijk ook
gedeeld door de later door hem ingeschakelde deurwaarder.
4.4 Op 1 november 2019 heeft verweerder eerst de deurwaarder van de ex-vrouw verzocht
om de executie middels loonbeslag onder klager te staken. Daarnaast heeft hij op 8
november 2019 een eigen deurwaarder gevraagd om de door het gerechtshof bekrachtigde
beschikking van de rechtbank te executeren voor zover daarin was bepaald dat de ex-vrouw
aan klager een bedrag van € 6.421,- diende te betalen.
4.5 Na betekening en aanzegging van executie is tussen de betrokken deurwaarders correspondentie
op gang gekomen met als slotsom dat executie op basis van de standpunten van partijen
en uitgebrachte verrekeningsverklaringen niet kon worden voortgezet. In de tussenliggende
periode heeft verweerder bij klager herhaaldelijk om extra informatie gevraagd om
de door de wederpartij ingenomen standpunten over verrekening te weerleggen. Omdat
die informatie niet of onvoldoende door klager is verstrekt, althans de aangebrachte
informatie geen inhoudelijk verweer kon vormen, is de deurwaarder niet teruggekomen
op het standpunt dat executie namens klager niet kon worden voortgezet.
4.6 Op basis van de later van de deurwaarder ontvangen informatie van de ex-vrouw
van klager bleek verweerder dat klager bij nader inzien toch niet tijdig aan zijn
dwangsomveroordeling van, zo bleek vele duizenden euro’s, uit de beschikking van het
gerechtshof van 9 januari 2019 had voldaan. Daarnaast blokkeerden een aantal verrekeningsverklaringen
van de ex-vrouw rechtsgeldig de executie omdat klager niet met stukken het tegendeel
kon aantonen. Omdat in de beschikkingen van de rechtbank en het gerechtshof geen volledige
duidelijkheid was gegeven over de concrete bedragen van alle verrekeningsposten tussen
partijen, kon verweerder achteraf bezien ook niet inschatten of het executierecht
van klager zou kunnen worden aangetast door zijn ex-vrouw. Pas zodra duidelijk zou
zijn dat de ex-vrouw geen enkel recht op verrekening zou hebben, zou klager aanspraak
kunnen maken op het hem toekomende bedrag van € 6.421,-. Volgens verweerder hield
klager vol dat hij een harde vordering op zijn ex-vrouw had waarop hij recht had.
Verweerder wilde en kon daar niet aan meewerken, wat heeft geleid tot een interne
klacht en tot zijn onttrekking aan de zaak van klager.
Klachtonderdeel b)
4.7 Om te kunnen beoordelen of een verrekeningsverklaring slaagt, was verweerder afhankelijk
van onderliggende feitelijke informatie die hij via klager moest krijgen. Verweerder
was immers niet betrokken bij de echtscheidingsprocedure tussen partijen en beschikte
niet over de relevante stukken. Dat klager naar het Juridisch Loket is gegaan om zijn
vragen beantwoord te krijgen, daarmee was verweerder niet bekend.
5 BEOORDELING
5.1 In deze zaak staat de vraag centraal of verweerder de zaak van klager heeft behandeld
met voldoende zorg voor de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.
5.2 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de
advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar
hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep
als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.3 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
5.4 De klachtonderdelen zullen door de raad aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
5.5 Op basis van de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder
klager niet naar behoren heeft bijgestaan. Verweerder mocht naar het oordeel van de
raad op grond van de aan hem verstrekte beperkte opdracht de executie van (een deel
van) de beschikking van 10 januari 2019 namens klager in gang zetten. In het belang
van klager heeft hij dat vervolgens ook gedaan. Op basis van de beschikkingen van
zowel de rechtbank als het gerechtshof was executie namens klager immers mogelijk,
zodat van onnodig procederen, in de zin van onnodige werkzaamheden, geen sprake is
geweest. Verweerder wist niet meteen bij aanvang van de opdracht, en kon op basis
van de van klager ontvangen informatie ook niet weten, dat tussen klager en zijn ex-vrouw
nog te verrekenen vorderingen open stonden. Dat bleek ook niet duidelijk uit de door
klager aan verweerder afgegeven beschikkingen of informatie. Verweerder is daarmee
pas later bekend geworden via de door hem ingeschakelde deurwaarder, die weigerde
te executeren omdat partijen over en weer nog te verrekenen vorderingen hadden, waaronder
ook een dwangsomvordering van de ex-vrouw op klager.
5.6 Uit de tussen partijen gevoerde correspondentie, deels opgenomen onder de feiten
hiervoor, is de raad verder gebleken dat verweerder klager herhaaldelijk om noodzakelijke
informatie heeft verzocht en de reden daarvoor duidelijk heeft toegelicht. Klager
heeft de verrekeningsverklaringen van zijn ex-vrouw kennelijk niet afdoende met relevante
stukken kunnen weerleggen, waardoor deze gedeeltelijk in stand zijn gebleven. Volgens
verweerder ter zitting heeft klager in zijn e mails van 2 en 4 maart 2020 weliswaar
aangegeven dat hij zijn standpunt ten aanzien van verrekening herzag, maar wilde klager
feitelijk niet verrekenen. Wat daar ook van zij, verweerder heeft daarna de opdracht
aan klager teruggegeven hetgeen na een vertrouwensbreuk met klager ook verstandig
was om te doen. De overige verwijten van klager zijn onvoldoende concreet onderbouwd,
zodat de raad niet kan oordelen of verweerder daarin is tekortgeschoten.
5.7 Op grond van het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Dat betekent dat klachtonderdeel a) ongegrond
wordt verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.8 De raad kan, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet
vaststellen of verweerder juridische vragen aan klager heeft gesteld. Naar het oordeel
van de raad getuigt het niet van een slechte taakopvatting om na het geven van een
opdracht van executie aan een deurwaarder om daarna, na discussie tussen partijen,
nog feiten te onderzoeken. Dat verweerder die feiten bij klager is gaan verifiëren,
is daarom begrijpelijk. Nu hierin van een klachtwaardige handelwijze van verweerder
jegens klager niet is gebleken, wordt klachtonderdeel b) ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.9 Naar het oordeel van de raad is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar om als advocaat
af te gaan op het standpunt van een deurwaarder die eigen kennis en een eigen verantwoordelijkheid
heeft. Daar komt bij dat verweerder de deurwaarder namens klager niet onjuist heeft
geïnstrueerd. Dat de deurwaarder uitvoering van de van verweerder verkregen opdracht
vervolgens heeft geweigerd, kan verweerder tuchtrechtelijk niet worden verweten. Daarom
wordt klachtonderdeel c) eveneens ongegrond verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2022.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 2 mei 2022