ECLI:NL:TADRARL:2022:87 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-545/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:87 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-04-2022 |
Datum publicatie: | 30-05-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-545/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerster werd verweten dat zij in strijd met gedragsregel 21 lid 3 heeft gehandeld door te reageren op een bericht van de wederpartij na het sluiten van het debat. Hoewel gedragsregel 21 lid 3 algemeen is geformuleerd, richt deze zich niet (primair) op een situatie als de onderhavige, maar op de daaraan voorafgaande situatie dat een partij zich zonder toestemming tot de rechter wendt. Wat daarvan zij, het procesrechtelijk beginsel van hoor en wederhoor brengt met zich dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zonder toestemming van de advocaat van klager te reageren op zowel de in het geding gebrachte brief als de in het F9-formulier verstrekte toelichting daarop door de advocaat van klager. Hoewel verweerster er beter aan had gedaan haar reactie neutraler te formuleren, is zij naar het oordeel van de raad (juist) binnen de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare gebleven. Klacht in beide onderdelen ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 4 april
2022
in de zaak 21-545/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. De B
over
verweerster
gemachtigde: mevr. mr. M
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 december 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 23 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1311613 HH/SD van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 februari 2022. Daarbij
waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerster, bijgestaan door haar
gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Tussen klager en de cliënte van verweerster heeft een verzoekschriftprocedure
omtrent onder meer de kinderalimentatie plaatsgevonden bij de rechtbank Midden-Nederland.
2.3 Klager ontvangt een WIA-uitkering en werkt daarnaast. De inkomsten worden door
het UWV verrekend met de uitkering. Het UWV betaalt klager een voorschot en aan het
eind van de uitkeringsperiode worden de inkomsten met het voorschot van de uitkering
verrekend.
2.4 Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak op 17 november 2020 is een brief
van het UWV aan de orde gekomen over de definitieve berekening van de WIA-uitkering
over 2019. De rechtbank heeft vervolgens uitspraak bepaald.
2.5 De gemachtigde van klager heeft na afloop van de mondelinge behandeling, op 24
november 2020 contact opgenomen met verweerster met het verzoek om de rechtbank te
mogen benaderen en de brief van het UWV, gedateerd op 2 september 2020, over te leggen.
In haar e-mail van 25 november 2020 heeft verweerster meegedeeld dat haar cliënte
akkoord is gegaan met dit verzoek.
2.6 De gemachtigde van klager heeft op 25 november 2020 per F9-formulier de bedoelde
brief van het UWV aan de rechtbank toegezonden. Het F9-formulier was voorzien van
de volgende toelichting:
“Naar aanleiding van de mondelinge behandeling van 17 november 2020 heeft de man, [klager], zijn administratie nagekeken en is hij daarbij de brief van het UWV van 20 september 2020 over de verrekening tegen gekomen. Hij verkeerde ten onrechte in de veronderstelling dat hij deze brief al naar zijn advocaat had gezonden. Deze brief is van belang voor de berekening van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen. De brief is ook aan de advocate van verzoekster, mevrouw [W] voorgelegd. Zij hebben ingestemd dat deze brief alsnog aan de rechtbank wordt gezonden. De man biedt zijn oprechte excuses aan voor deze omissie en verzoekt de rechtbank deze brief bij de vaststelling van diens onderhoudsbijdrage voor de kinderen te betrekken.”
2.7 Verweerster heeft op 25 november 2020 een F9-formulier aan de rechtbank gezonden, waarin als volgt is gereageerd op de toelichting van klager:
“De advocaat van de man heeft namens de man vandaag stukken ingediend bij uw rechtbank. De vrouw heeft hiervoor ook haar akkoord gegeven. De vrouw is het echter niet eens met de toelichting die de man heeft gegeven over de reden dat deze stukken niet eerder zijn overgelegd. Uit de stukken van het UWV die de man vandaag heeft overgelegd blijkt duidelijk dat het UWV de man op 3 september 2020 telefonisch heeft ingelicht over de verrekening. De man heeft ook nog een bedrag van € 14.425,44 overgemaakt gekregen van het UWV op zijn rekening. Deze informatie was dus bekend bij de man en hij had uw rechtbank hierover moeten informeren. De vrouw concludeert dan ook dat de man uw rechtbank bewust een onjuiste voorstelling heeft gegeven over zijn financiële situatie. De vrouw vindt dit een kwalijke zaak, vooral omdat partijen al ruim 6 maanden bezig zijn om een overeenstemming te bereiken over de kinderalimentatie.”
2.8 In de periode van 25 november 2020 tot en met 1 december 2020 heeft een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen de gemachtigde van klager en verweerster over het F9-formulier van 25 november 2020 dat verweerster aan de rechtbank heeft gezonden. In zijn e-mail van 1 december 2020 heeft de gemachtigde van klager onder meer bericht dat zijn cliënt hem de opdracht heeft gegeven om een klacht tegen verweerster in te dienen, omdat zij aan hem geen toestemming heeft gevraagd voor indiening van het F9-formulier en de toelichting bovendien onnodig grievend is. Verweerster heeft hierop in haar e-mail van 1 december 2020 als volgt geantwoord:
“Prima, ik zie het met vertrouwen tegemoet en ik zal alsdan ook een tegenklacht indienen.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) In strijd met gedragsregel 21 lid 3 zonder toestemming van zijn advocaat op 25
november 2020 een bericht (F9-formulier) te zenden aan de rechtbank Midden-Nederland,
locatie Lelystad, terwijl de rechtbank reeds een datum voor de beslissing heeft bepaald.
Toelichting
Na afloop van de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft klager nog eens goed
in zijn administratie gekeken om te bezien of hij recent een brief van het UWV had
gekregen waarin de hoogte van zijn uitkering is vermeld. Dat bleek zo te zijn en klager
heeft die brief vervolgens aan zijn gemachtigde gegeven. Zijn gemachtigde heeft toen
telefonisch contact opgenomen met verweerster met het verzoek om de brief van het
UWV alsnog aan de rechtbank te zenden en hij heeft haar uitgelegd waarom toen pas
de brief werd overgelegd. Hij heeft de vraag daarna nog per e-mail gesteld, waarop
verweerster per e-mail zonder voorwaarden instemmend heeft gereageerd. Vervolgens
heeft verweerster in strijd met gedragsregel 21 lid 3 zonder instemming van de gemachtigde
van klager een F9-formulier aan de rechtbank gezonden.
b) In strijd met gedragsregel 7 in voormeld bericht zich onnodig grievend uit te laten
over hem.
Toelichting
Verweerster heeft zich in haar toelichting op het F9-formulier onnodig grievend en
niet functioneel over klager uitgelaten. Verweerster heeft immers zonder enig bewijs
gesteld dat klager bewust een onjuiste voorstelling van zaken aan de rechtbank heeft
gegeven. Zij heeft dit gedaan met het oogmerk om klager in een kwaad daglicht te stellen
en daarmee gepoogd om het gevoelen van de rechtbank te beïnvloeden.
c) Op voorhand te dreigen met een wederklacht indien een klacht door hem zal worden
ingediend.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Niet verweerster, maar de gemachtigde van klager heeft gedragsregel 21 lid 3 overtreden
door in het F9-formulier een toelichting te geven aan de rechtbank waarvoor verweerster
geen toestemming had gegeven. Door deze toelichting is verweerster in de positie gedwongen
om ook namens haar cliënte te reageren. Dit in het kader van de waarheidsvinding,
maar ook om te voorkomen dat de toelichting van de gemachtigde van klager als niet
dan wel als onvoldoende weersproken zou worden meegenomen in de beslissing van de
rechtbank. Uit de brief van het UVW blijkt dat klager op 3 september 2020 - dus vóór
de mondelinge behandeling door de rechtbank - telefonisch contact heeft gehad met
het UWV over de nabetaling. Klager was er dus al van op de hoogte dat hij van het
UWV nog een nabetaling van € 14.425,44 zou ontvangen. Klager heeft desondanks de rechter
hierover niet geïnformeerd. De cliënte van verweerster vond dit een kwalijke zaak
en heeft verweerster daarom verzocht om haar mening hierover aan de rechtbank kenbaar
te maken.
Klachtonderdeel b)
4.3 Gedragsregel 7 is volgens verweerster niet overtreden. Zij heeft erop gewezen
dat haar opmerking in de toelichting dat de man de rechtbank bewust een onjuiste voorstelling
van zaken heeft gegeven, moet worden gezien in de onder 4.2 omschreven context. Bovendien
heeft verweerster een gepaste distantie in acht genomen door aan te geven dat zij
het standpunt van haar cliënte heeft verwoord. Verweerster heeft aan de rechtbank
kenbaar willen maken dat klager zich niet heeft gehouden aan artikel 21 Rv, namelijk
dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig
en naar waarheid aan te voeren. Het standpunt van de cliënte van verweerster was functioneel
en is derhalve niet als onnodig grievend aan te merken.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerster heeft erop gewezen dat haar cliënte al meermalen aan haar had aangegeven
te overwegen om een klacht tegen de gemachtigde van klager in te dienen. Nadat haar
cliënte had vernomen dat de gemachtigde van klager tegen verweerster een klacht zou
indienen, gaf haar cliënte aan dat zij tegen hem een klacht wilde indienen. De tegenklacht
moet niet worden gezien als een dreiging, nu haar cliënte er al over uit was dat zij
een klacht zou indienen, maar zij enkel nog in beraad was over het tijdstip van indiening
van de klacht.
5 BEOORDELING
5.1 Allereerst stelt de raad vast dat de klacht het handelen van de advocaat van de
wederpartij betreft. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt
aan een advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid toe om
de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn
cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt
indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten
poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid
zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de
belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De
raad zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdelen a) en b)
5.2 Klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.3 Klager meent dat verweerster gedragsregel 21 lid 3 heeft overtreden. Gedragsregel
21 lid 3 luidt als volgt:
“Nadat de uitspraak is bepaald, is het de advocaat niet geoorloofd zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden.”
5.4 Hoewel gedragsregel 21 lid 3 algemeen is geformuleerd, richt deze zich niet (primair)
op een situatie als de onderhavige - waarin het gaat om een reactie op een bericht
van de wederpartij aan de rechter na het sluiten van het debat - maar op de daaraan
voorafgaande situatie dat een partij zich zonder toestemming tot de rechter wendt.
5.5 Vaststaat dat de raadsman van klager ingevolge gedragsregel 21 lid 3 de brief
van de UWV alleen in het geding mocht brengen na toestemming van de wederpartij en
dat deze toestemming desgevraagd door verweerster is verleend. Daarmee mocht de gemachtigde
van klager dit stuk inzenden, hetgeen hij ook heeft gedaan. De raad wenst op te merken
dat de waarheidsvinding in de onderliggende alimentatiezaak en de mogelijkheid om
een juiste alimentatieberekening op te stellen gediend was met het door klager alsnog
inbrengen van dit document en in zoverre daarmee in het belang was van verweerster
en haar cliënte.
5.6 Gelet op het procesrechtelijk beginsel van hoor en wederhoor mag een wederpartij
op (de inhoud van) dit aldus in het geding gebrachte document desgewenst reageren.
Het feit dat verweerster akkoord is gegaan met het verzoek om de brief alsnog in te
brengen, staat hieraan niet in de weg. Ook mag in dat verband naar het oordeel van
de raad worden gereageerd op de in het F9-formulier verstrekte toelichting door de
raadsman van klager. Dit geldt temeer, nu voor deze toelichting blijkens de e-mail
van de gemachtigde van klager van 24 november 2020, hoe summier deze toelichting ook
is, niet apart toestemming was gevraagd en dus ook niet is verleend. Volgens vaste
jurisprudentie van de tuchtrechter is kortgezegd ‘napleiten’ niet toegestaan. De toelichting
behelsde naar de mening van verweerster en haar cliënte niet louter een begeleidende
tekst voor de rechtbank, maar gaf een gekleurde en onjuiste weergave van de gang van
zaken, terwijl klager juist ter zitting op dit punt kritisch was bevraagd. Verweerster
wenste een reactie te geven om de zaak in het, volgens haar, juiste perspectief te
plaatsen. Zoals onder 5.4 is overwogen, richt gedragsregel 21 lid 3 zich niet primair
op deze reactie op het bericht van de wederpartij aan de rechter. Wat daarvan zij,
de raad is van oordeel dat het procesrechtelijk beginsel van hoor en wederhoor met
zich brengt dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door
zonder toestemming van de advocaat van klager te reageren op zowel de brief van het
UWV als de toelichting daarop.
5.7 Zoals is overwogen onder 5.1, heeft verweerster als advocaat van de wederpartij
een grote vrijheid bij de wijze waarop zij haar reactie geeft. De raad is wel van
oordeel dat haar reactie qua toonzetting en formulering niet in overeenstemming is
met de in familiekwesties gebruikelijke en vereiste houding van de-escalatie. Ter
zitting van de raad heeft verweerster ook erkend dat, achteraf gezien, zij zich beter
had kunnen beperken tot een zakelijke opmerking. Dat klager was geraakt door de beschuldigingen
van verweerster, zoals hij ter zitting heeft onderstreept, begrijpt de raad. Echter,
al zouden de bewoordingen als grievend kunnen worden aangemerkt, daarmee is, gelet
op de vrijheid van de advocaat om de belangen van haar cliënte te behartigen, in dit
geval niet komen vast te staan dat dit onnodig is gebeurd. Hoewel verweerster er beter
aan had gedaan haar reactie neutraler te formuleren, is zij naar het oordeel van de
raad (juist) binnen de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare gebleven.
5.8 Klachtonderdelen a) en b) zullen ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.9 Tijdens de zitting heeft verweerster verklaard dat de in haar e-mail van 1 december
2020 bedoelde wederklacht niet een klacht tegen klager betrof, maar een door haar
cliënte in te dienen klacht tegen de gemachtigde van klager.
5.10 Los van de vraag of gelet hierop klager een belang zou kunnen hebben bij dit
klachtonderdeel, is de raad van oordeel dat de enkele mededeling van verweerster dat
een tegenklacht zal worden ingediend, in reactie op de aankondiging van de gemachtigde
van klager dat zijn cliënt een klacht tegen haar zou gaan indienen, niet als klachtwaardig
kan worden aangemerkt. Klachtonderdeel c) zal dan ook ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus en G.N. Paanakker, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 april 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 4 april 2022