ECLI:NL:TADRARL:2022:8 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-098/AL/NN 21-099/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:8 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2022 |
Datum publicatie: | 18-02-2022 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klaagster klaagt over de dienstverlening door verweerders aan haar. Bij klaagster bestond ook onduidelijkheid over de vraag wie van verweerders haar zaak behandelde. Naar het oordeel van de raad was het voor klaagster gezien de aan klaagster verzonden opdrachtbevestiging voldoende duidelijk, althans het had klaagster voldoende duidelijk moeten zijn, dat haar zaak door verweerders tezamen werd behandeld. Klaagster beklaagt zich er voorts over dat verweerders haar geen procesadvies hebben gegeven waardoor klaagster geen weloverwogen beslissing heeft kunnen nemen over procederen of schikken. Verweerders stellen geen procesadvies te hebben uitgebracht omdat het dossier pas in de loop van de tijd compleet was gemaakt en klaagster voordien te kennen heeft gegeven een schikkingsvoorstel aan de wederpartij te willen doen en niet verder te willen procederen. Ook verwijt klaagster verweerders haar niet dan wel onvoldoende op de hoogte te hebben gehouden van onderhandelingen. Zij kreeg geen informatie over de afspraken en de totstandkoming van de overeenkomsten. De raad heeft geconstateerd dat er wel degelijk overleg is gepleegd. Eén van de verweerders heeft nog vragen van klaagster beantwoord en er op aangedrongen dat klaagster voldoende tijd zou nemen om zich te beraden. Klaagster heeft uiteindelijk ingestemd met de overeenkomsten. De klachten zijn ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 10 januari
2022
in de zaken 21-098/AL/NN en 21-099/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. Van E.
over
1. verweerder
2. verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 maart 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder
1 en verweerster 2.
1.2 Op 1 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met de kenmerken 2020 KNN041/
1103017 en 2020 KNN074/ 1103018 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 november 2021. Daarbij
waren klaagster, vergezeld van mr. Van E. en verweerder 1 aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 28 november 2018 veroordeeld
tot betaling van een bedrag van € 500.000,00 aan mevrouw van R. omdat klaagster van
haar schenkingen had ontvangen onder invloed van misbruik van omstandigheden.
2.3 Voor het instellen van hoger beroep tegen dit vonnis heeft klaagster zich op 14
januari 2019 telefonisch gewend tot verweerder 1. Op 21 januari 2019 heeft een bespreking
plaats gevonden met klaagster, verweerder 1 en verweerster 2.
2.4 Verweerder 1 heeft vervolgens contact gehad met de rechtsbijstandsverzekeraar
van klaagster. Daaruit is voortgekomen dat voor het hoger beroep een budget van €
16.000,00 beschikbaar was. In een door klaagster overgelegde brief van 7 februari
2019 heeft verweerder 1 de met de rechtsbijstandsverzekeraar gemaakte afspraken aan
haar bevestigd. In die brief schrijft verweerder 1 mede namens verweersters 2 onder
meer:
“Waar mogelijk zal ik de werkzaamheden door [verweerster 2] laten uitvoeren.”
2.5 Bij email van 19 februari 2019 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster
verweerder 1 opdracht gegeven eveneens een huurgeschil van klaagster met mevrouw van
R. te behandelen. Voor het huurgeschil € 8.000,00 beschikbaar gesteld.
2.6 Op 21 februari 2019 is de dagvaarding in hoger beroep uitgebracht.
2.7 Bij brief van 23 februari 2019 heeft verweerster 2 een opdrachtbevestiging aan
klaagster verstuurd. Daarin staat onder meer:
“U heeft mijn kantoor verzocht om hoger beroep in stellen tegen het vonnis van 28 november 2018 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, en u in die procedure verder bij te staan.
….
Het geldende uurtarief voor mijn werkzaamheden bedraagt thans € 205, te vermeerderen met…., het huidige tarief van [verweerder 1] is € 315.
…….
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat aan mijn kantoor meerdere advocaten zijn verbonden. In voorkomende gevallen kunnen kantoorgenoten in deze kwestie ondersteunende werkzaamheden verrichten.”
2.8 De opdrachtbevestiging is niet voor akkoord getekend. Bij email van 5 maart 2019 schrijft klaagster aan verweerder 1 en verweerster 2:
“Zoals besproken ontvang ik graag een opdrachtbevestiging waar ook de handtekening van [verweerder 1] onder staat en ik heb alle vertrouwen in de manier waarop u beide deze zaak behartigd.”
2.9 De wederpartij van klaagster heeft op 19 maart 2019 op onder andere de auto van
klaagster beslag gelegd.
2.10 Op 21 maart 2019 heeft klaagster te kennen gegeven dat zij de zaak wenst te schikken.
Na overleg met de rechtsbijstandsverzekeraar hebben verweerders het voorstel overgebracht
aan de wederpartij. De wederpartij ging akkoord met het voorstel. Bij email van 29
maart 2019 heeft de wederpartij een tweetal overeenkomsten in concept aan verweerders
gezonden. Na bestudering heeft verweerster 2 op 2 april 2019 de overeenkomsten met
de door haar voorgestelde wijzigingen aan klaagster gezonden. Verweerder 1 heeft eveneens
op 2 april 2019 naar aanleiding van vragen van klaagster per email een aantal zaken
nader uiteen gezet.
2.11 Bij email van 3 april 2019 schrijft verweerder 1 aan klaagster:
“….of dat u nog meer tijd wilt hebben om alles goed te bekijken.
Daarop reageert klaagster diezelfde dag:
“De overeenkomsten kunnen worden doorgestuurd.”
2.12 Klaagster heeft een vaststellingsovereenkomst en een huurbeëindigingsovereenkomst, getekend gedateerd 2 april 2019.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder 1 en verweerster 2 tuchtrechtelijk
verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in strijd met Gedragsregel 13 geen duidelijke afspraken te hebben gemaakt over
wie de behandelaar van de zaak was en wie de werkzaamheden zou verrichten.
Toelichting:
In de contacten met verweerder 1 op 14 januari 2019 en 21 januari 2019 is de schijn
gewekt dat verweerder 1 de zaak zou behandelen. Uiteindelijk was dat verweerster 2
blijkens de opdrachtbevestiging en de appeldagvaarding. Omdat dat in strijd met de
afspraken was, heeft klaagster de opdrachtbevestiging niet ondertekend.
b) geen procesadvies te geven waardoor klaagster geen weloverwogen beslissing heeft
kunnen nemen over procederen of schikken.
Toelichting:
Gelet op de uitlatingen van verweerder 1 bij aanvang van de zaak had klaagster een
haalbaarheidsinschatting en een advies verwacht. Dit is niet gegeven. Klaagster vraagt
zich af of verweerders zich wel in het dossier verdiept hebben. In de email van 27
maart 2019 heeft verweerder 1 vragen aan klaagster gesteld die nog niet eerder gesteld
waren.
c) in strijd met Gedragsregel 16 klaagster niet dan wel onvoldoende op de hoogte te
hebben gehouden van de onderhandelingen. Zij kreeg geen informatie over de afspraken
en de totstandkoming van de overeenkomsten.
Toelichting:
Op 2 april 2019 heeft klaagster aan verweerster 2 geschreven en verzocht om informatie.
Diezelfde dag ontving klaagster de overeenkomsten ter ondertekening. Daardoor overvallen
en door de druk van de omstandigheden (haar gezondheid, het overlijden van haar moeder,
de druk van de wederpartij door de beslagleggingen en door de rechtsbijstandsverzekeraar)
heeft klaagster de overeenkomsten getekend.
3.2 Verweerders hebben niet de zorgvuldigheid betracht die gezien klaagsters gezondheid
geboden was.
4 VERWEER
4.1 Verweerders hebben tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Bij de bespreking op 21 januari 2019 op het kantoor van verweerders is over de
werkzaamheden van verweerster 2 gesproken omdat haar uurtarief lager was dan dat van
verweerder 1. Gezien het krappe budget van klaagsters rechtsbijstandverzekering was
het in het belang van klaagster dat verweerster 2 zou worden ingeschakeld. Klaagster
had daartegen geen bezwaar. In de opdrachtbevestiging worden de tarieven van zowel
verweerder 1 als van verweerster 2 genoemd. Bovendien staat in de opdrachtbevestiging
dat kantoorgenoten kunnen worden ingeschakeld bij de behandeling van de zaak. Het
feit dat verweerster 2 in de appeldagvaarding staat vermeld wil nog niet zeggen dat
verweerder 1 geen bemoeienis met de zaak had. Verweerder 1 heeft altijd meegekeken
met verweerster 2 en was van alles op de hoogte. Ook had zowel verweerder 1 als verweerster
2 veelvuldig contact met klaagster.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerders zijn niet toegekomen aan bestudering van het volledige dossier. Het
door de vorige advocaat van klaagster overgedragen dossier was niet compleet. Klaagster
had aangegeven nog aanvullende informatie te zullen verstrekken. Zij wist dat het
gehele dossier zou worden bestudeerd zodra het volledig was. Daarnaast speelde het
feit een rol dat er zaken tussendoor kwamen zoals een huurgeschil en een beslaglegging.
Voordat verweerders het volledige dossier hadden kunnen bestuderen en op grond daarvan
een advies hadden kunnen uitbrengen, gaf klaagster op 21 maart 2019 aan vanwege haar
gezondheid te zaak te willen schikken en niet verder te willen procederen.
Klachtonderdeel c)
4.4 Klaagster heeft zelf de inhoud van de door haar voorgestelde schikking bepaald.
Dit voorstel heeft verweerster 2 op 21 maart 2019 aan de advocaat van de wederpartij
voorgelegd. Op 28 maart 2019 berichtte deze dat het voorstel akkoord was. In deze
periode is intensief met klaagster gecorrespondeerd (23 e-mails) en dagelijks getelefoneerd.
Ook was er contact met de rechtsbijstandsverzekeraar over de schikking. Alle concepten
zijn door verweerders beoordeeld en zo nodig aangepast. Vervolgens zijn deze klaagster
ter goedkeuring voorgelegd. Bij bericht van 3 april 2019 heeft verweerder 1 klaagster
geschreven dat als zij meer tijd nodig had alvorens tot tekening over te gaan, zij
die moest nemen. De overeenkomsten zijn vervolgens door klaagster getekend.
4.5 Verweerders hebben klaagster veelvuldig te woord gestaan over de zaak en haar
gezondheids- en gemoedstoestand, soms meerdere keren per dag. Zij is voortdurend geïnformeerd
en ook moreel gesteund door verweerders en hun secretaresse. Dat klaagster nu niet
tevreden is staat in schril contrast met haar positieve uitlatingen destijds over
de inzet van verweerders.
5 BEOORDELING
Klaagster klaagt over verweerders die in de periode januari 2019 tot medio april 2019
haar belangen behartigden in een zaak waarin een voor klaagster ongunstig vonnis was
gewezen. De opdracht aan verweerders was om tegen dit vonnis hoger beroep in te stellen.
Het voornaamste element in de klacht is het door klaagster ervaren gebrek aan (voldoende)
communicatie. Meer algemeen klaagt klaagster over de dienstverlening aan haar. Als
uitgangspunt bij de beoordeling door de raad van klaagsters klachten geldt dat de
tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen
indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening
houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij
een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak
voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze
waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet
onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer
in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat
zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele
standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht. De raad zal aan de hand van dit uitgangspunt de klacht van klaagster
beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.1 Dit onderdeel van klaagsters klacht betreft de onduidelijkheid die er bij haar
bestond over de vraag wie haar zaak behandelde. Vaststaat dat de eerste bespreking
op 21 januari 2019 over de zaak van klaagster werd gevoerd door verweerders tezamen.
In de brief van 7 februari 2019 aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster staat
met zoveel woorden dat verweerder 1 de werkzaamheden zoveel mogelijk door verweerster
2 zal laten uitvoeren in verband met het beschikbare – krappe - budget. Klaagster
beschikte over deze brief. In de door verweerster 2 op 22 februari 2019 aan klaagster
verzonden opdrachtbevestiging staat zowel het uurtarief van verweerder 1 en verweerster
2 vermeld. Uit de email van 5 maart 2019 van klaagster aan verweerders tezamen blijkt
dat zij vertrouwen heeft in de behandeling van de zaak door beiden. Het was voor klaagster
naar het oordeel van de raad voldoende duidelijk, althans het had klaagster voldoende
duidelijk moeten zijn, dat haar zaak door verweerders tezamen werd behandeld. Daar
doet het feit dat in de appeldagvaarding alleen verweerster 2 staat vermeld niet aan
af. Ook uit de overige door klaagster overgelegde stukken heeft de raad niet kunnen
opmaken dat de behandeling van de zaak enkel en alleen door verweerder 1 zou geschieden.
Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.2 Klaagster beklaagt zich er voorts over dat verweerders haar geen procesadvies
hebben gegeven waardoor klaagster geen weloverwogen beslissing heeft kunnen nemen
over procederen of schikken. Door verweerders is gesteld – en door klaagster niet
betwist - dat klaagster op 21 maart 2019 aan verweerders te kennen heeft gegeven een
schikkingsvoorstel aan de wederpartij te willen doen en niet verder te willen procederen
vanwege haar al meerdere malen aangegeven broze gezondheid. Klaagster heeft zelf de
inhoud van een schikkingsvoorstel bedacht. Verweerders hebben aangegeven dat zij nog
geen procesadvies hadden uitgebracht omdat het dossier pas in de loop van de tijd
compleet was gemaakt. Bovendien speelde er andere kwesties doorheen zoals een huurgeschil
en de beslaglegging op onder meer de auto van klaagster. In het licht van genoemde
omstandigheden acht de raad het ontbreken van een procesadvies op het moment dat klaagster
besloot een schikking te willen treffen niet onbegrijpelijk en geen tuchtrechtelijk
verwijtbaar gedrag. Dit onderdeel van de klacht is eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel c) en 3.2
5.3 Klaagster verwijt verweerders dat zij haar niet dan wel onvoldoende op de hoogte
te hebben gehouden van de onderhandelingen. Zij kreeg geen informatie over de afspraken
en de totstandkoming van de overeenkomsten. Nadat klaagster te kennen had gegeven
dat zij wilde schikken omdat zij gezien haar gezondheid niet langer opgewassen was
tegen de situatie, hebben verweerders de inhoud van de door klaagster voorgestelde
schikking overgebracht aan de wederpartij. Ook hebben zij overleg gepleegd met de
rechtsbijstandsverzekeraar. De wederpartij is akkoord gegaan met het voorstel en heeft
een tweetal overeenkomsten opgesteld om zowel het huurgeschil als de hoofdzaak te
beëindigen. Deze overeenkomsten zijn met kanttekeningen van verweerster 2 aan klaagster
doorgezonden. Vervolgens heeft verweerder 1 nog vragen van klaagster beantwoord en
er op aangedrongen dat klaagster voldoende tijd zou nemen om zich te beraden. Klaagster
heeft uiteindelijk ingestemd met de overeenkomsten. De raad is van oordeel dat deze
gang van zaken niet leidt tot de conclusie dat zij onvoldoende op de hoogte was van
de inhoud van de te treffen schikking. Bovendien heeft verweerder 1 uitdrukkelijk
aangegeven dat klaagster de tijd moest nemen om alles goed te bekijken. Daaruit blijkt
dat naar het oordeel van de Raad, dat verweerders zorgvuldig te werk zijn gegaan en
rekening hielden met de (gezondheids-)toestand van klaagster. Dit onderdeel van de
klacht is eveneens ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. G.N. Paanakker, P. Rijnsburger, S.H.G. Swennen, E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 10 januari 2022