ECLI:NL:TADRARL:2022:70 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-921/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:70 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-01-2022 |
Datum publicatie: | 10-05-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-921/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Verweerder mocht in de gegeven omstandigheden bij aanvang van de zaak ervan uit gaan dat hij in de letselschadezaak de belangen van klager en zijn echtgenote, als wettelijke vertegenwoordigers van de zoon, mocht behartigen. Nadat verweerder door ontvangen signalen twijfelde of hij ook de toenmalige echtgenote mocht vertegenwoordigen, heeft hij haar rechtstreeks benaderd en de opdrachtbevestiging alsnog door haar laten ondertekenen. Kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 24 januari 2022
in de zaak 21-921/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 16 november 2021 met kenmerk Z 1355173/HH/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 In 2015 heeft de toen drie maanden oude zoon van klager en diens toenmalige echtgenote
tijdens de behandeling in een ziekenhuis ernstig letsel opgelopen.
1.2 Op 6 november 2018 heeft verweerder een bespreking met klager bij hem thuis gehad
over de aansprakelijkheidstelling van het ziekenhuis voor letselschade.
1.3 In zijn brief van 7 november 2018 heeft verweerder de inhoud van de bespreking
vastgelegd. Deze brief is geadresseerd aan klager en zijn toenmalige echtgenote. Als
bijlagen heeft verweerder meegestuurd een opdrachtformulier, gesteld op naam van klager
en zijn toenmalige echtgenote, en een medische machtiging op naam van klager.
1.4 Klager heeft het opdrachtformulier aan verweerder geretourneerd met daarop twee
handtekeningen.
1.5 Namens klager en diens toenmalige echtgenote heeft verweerder het ziekenhuis op
7 mei 2019 aansprakelijk gesteld.
1.6 In zijn e-mail van 17 maart 2020 heeft verweerder aan klager gevraagd om contact
met hem op te nemen om op korte termijn te spreken over te nemen vervolgstappen. Klager
heeft hierop niet gereageerd.
1.7 Op 1 juli 2020 heeft de stafjurist van het ziekenhuis aan verweerder gevraagd
of hij voor beide ouders of alleen voor klager optrad. Verweerder heeft daarna rechtstreeks
contact gezocht met de toenmalige echtgenote van klager om zijn opdracht bij haar
te verifiëren.
1.8 Op 20 juli 2020 heeft verweerder met de ex-echtgenote van klager gesproken. Tijdens
die bespreking heeft zij aan verweerder laten weten dat zij de brief van verweerder
van 7 november 2018 nooit had gezien en ook dat zij de door klager aan verweerder
geretourneerde opdrachtbevestiging niet had ondertekend. De toenmalige echtgenote
van klager heeft verweerder alsnog opdracht gegeven om ook haar, als wettelijk vertegenwoordiger
van de minderjarige zoon, bij te staan in het geschil van de ouders met het ziekenhuis
en heeft daartoe een opdrachtbevestiging en een medische machtiging ondertekend.
1.9 Verweerder heeft daarna verschillende werkzaamheden in de letselschadezaak voor
de ouders gedaan.
1.10 Per e-mail van 2 februari 2021 heeft klager aan verweerder meegedeeld dat hij
een gesprek wilde hebben.
1.11 Per e-mail van 4 februari 2021 heeft de echtscheidingsadvocaat van klager aan
verweerder gevraagd om zijn werkzaamheden in de letselschadezaak op te schorten en
nadere informatie te geven.
1.12 Verweerder heeft klager daarna - via diens echtscheidingsadvocaat - uitgenodigd
voor een bespreking op kantoor. Dat gesprek heeft niet meer plaatsgevonden, omdat
klager de opdracht aan verweerder - via een e-mail van 17 februari 2021 van diens
echtscheidingsadvocaat - heeft beëindigd. Verweerder heeft zich daarna, in februari
voor klager en in maart 2021 voor diens toenmalige echtgenote, teruggetrokken als
advocaat.
1.13 Op 7 maart 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zijn (ex-)echtgenote te beïnvloeden om de echtscheiding aan te vragen;
b) de met klager gesloten letselschadeovereenkomst (met betrekking tot zijn minderjarige
kind) te wijzigen in een overeenkomst met zijn (ex-)echtgenote;
c) klager zwart te maken bij de wederpartij, waardoor klager niet meer als betrouwbare
gesprekspartner werd beschouwd.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
3.2 Verweerder betwist dat hij de toenmalige echtgenote van klager heeft beïnvloed
om de echtscheiding aan te vragen of dat hij met de echtscheiding van klager en zijn
toenmalige echtgenote op enigerlei wijze bemoeienis heeft gehad. Pas op 20 juli 2020
heeft hij in het gesprek met de toenmalige echtgenote van klager gehoord dat er een
echtscheiding in gang was gezet, dan wel dat een voornemen daartoe bestond. Alhoewel
verweerder voor beide ouders optrad in de letselschadezaak van hun zoon, gaf hun echtscheidingstraject
op dat moment geen aanleiding om met deze werkzaamheden te stoppen, aldus verweerder.
Klachtonderdeel b)
3.3 Op 6 november 2018 heeft verweerder bij klager thuis het medisch dossier besproken.
Tijdens dat gesprek, waar de toenmalige echtgenote niet bij was, heeft klager hem
verteld dat de huur voor de woning zou worden opgezegd in verband met emigratie naar
Marokko, waarbij de minderjarige zoon in Nederland bij de grootouders zou achterblijven
in verband met de medische noodzakelijke behandelingen. Klager heeft toen ook aan
verweerder gevraagd om de communicatie over de letselschadezaak uitsluitend via hem
te laten verlopen, omdat zijn toenmalige echtgenote dat psychisch niet aankon. Ook
in externe contacten zou klager ook namens zijn toenmalige echtgenote optreden.
3.4 Op 7 november 2018 heeft verweerder de inhoud van voornoemde bespreking vastgelegd
in een aan klager en zijn toenmalige echtgenote geadresseerde brief. Daarin is ook
bevestigd dat klager zijn contactpersoon zou zijn. De bij die brief meegezonden medische
machtiging was op zijn uitdrukkelijk verzoek alleen op naam van klager gesteld. Het
eveneens meegezonden opdrachtformulier op naam van klager en zijn toenmalige echtgenote
is door klager, voorzien van twee handtekeningen, aan verweerder teruggestuurd. Verweerder
stelt dat hij er daarna redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat hij namens beide ouders
de opdracht had gekregen om de letselschadezaak te doen en is voor de ouders aan de
slag gegaan.
3.5 Op 17 maart 2020 heeft verweerder contact gezocht met klager om de vervolgstappen
te bespreken en te overleggen over een kwestie na een telefoontje met de stafjurist
van het ziekenhuis. Klager heeft hier niet op gereageerd. Tijdens een telefoongesprek
op 1 juli 2020 met de stafjurist van het ziekenhuis werd het verweerder duidelijk
dat de toenmalige echtgenote van klager kennelijk steeds aanwezig was bij de controlebezoeken
met de zoon in het ziekenhuis. Dat klopte volgens de stafjurist niet met de eerdere
mededeling van verweerder dat de ouders van de zoon in Marokko zouden gaan wonen.
3.6 Verweerder heeft daarna rechtstreeks contact gezocht met de toenmalige echtgenote
van klager, waarna zij de opdrachtbevestiging en de medische machtiging alsnog heeft
ondertekend. Tijdens het gesprek met haar is verweerder pas gebleken dat de toenmalige
echtgenote van klager nog altijd in Nederland in hetzelfde huis woonde, dat klager
regelmatig in Marokko verbleef en dat van opzegging van de huur nooit sprake is geweest.
3.7 Verweerder is daarna voor beide ouders blijven optreden in de letselschadezaak
totdat klager zelf, op 2 februari 2021, en twee dagen later diens echtscheidingsadvocaat,
hem vroegen om de werkzaamheden in de letselschadezaak op te schorten. Omdat een persoonlijk
gesprek met klager daarna niet meer mogelijk bleek, heeft verweerder zijn werkzaamheden
voor klager, en na overleg met de deken, ook voor diens toenmalige echtgenote, beëindigd.
Klachtonderdeel c)
3.8 Verweerder betwist dat hij klager zwart heeft gemaakt bij de wederpartij. Dat
sprake is geweest van een verwarring over de vertegenwoordiging bij de wederpartij
is het gevolg geweest van onjuiste mededelingen van klager die verweerder met de wederpartij
heeft gedeeld. Op vragen van de stafjurist heeft hij feitelijk gereageerd zonder dat
hij klager daarbij in een negatief daglicht heeft geplaatst.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter het handelen of nalaten van de
advocaat over wie geklaagd wordt dient te toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet.
De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar of het niet naleven
van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van
de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter beoordeeld.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Naar het oordeel van de voorzitter is, tegenover het gemotiveerde verweer van
verweerder, niet vast te stellen, dat verweerder de toenmalige echtgenote van klager
heeft beïnvloed om echtscheiding aan te vragen. Dat dit is gebeurd is ook niet aannemelijk,
omdat verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij pas tijdens zijn gesprek met
de toenmalige echtgenote van klager op 20 juli 2020 bekend is geworden met de kennelijk
toen al bestaande plannen om te gaan scheiden. Niet is gebleken dat klager verweerder
daarover eerder heeft geïnformeerd of dat verweerder op enig moment zich met de echtscheiding
van klager en zijn toenmalige echtgenote heeft bemoeid. Nu van een tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen door verweerder jegens klager geen sprake is, zal de voorzitter
klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder een steekhoudend en goed onderbouwd
verweer gevoerd. In de daarin door verweerder geschetste omstandigheden mocht hij
er naar het oordeel van de voorzitter bij aanvang van de zaak vanuit gaan dat hij
in de letselschadezaak de belangen van beide ouders, als wettelijke vertegenwoordigers
van hun zoon, behartigde. Nadat verweerder na verkregen signalen is gaan twijfelen
over zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid voor beide ouders, heeft hij daarna voortvarend
gehandeld. Verweerder heeft immers de toenmalige echtgenote van klager rechtstreeks
benaderd en de opdrachtbevestiging alsnog door haar laten ondertekenen. Daardoor was
zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid voor beide ouders formeel in orde. Verweerder
heeft naar het oordeel van de voorzitter dan ook niet tuchtrechtelijk jegens klager
gehandeld. Dat betekent dat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel c)
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter valt, gelet op het verweer van verweerder,
niet in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft.
Klager heeft dit verwijt ook niet concreet met feiten onderbouwd. Nu een feitelijke
grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder ontbreekt,
wordt klachtonderdeel c) eveneens kennelijk ongegrond verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 24 januari 2022