ECLI:NL:TADRARL:2022:68 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-895/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:68 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-01-2022 |
Datum publicatie: | 05-05-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-895/AL/GLD |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft klager bijgestaan in een arbeidsgeschil. De klacht over het handelen van verweerder is door klager na het verstrijken van de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 sub a Aw ingediend. Het beroep van klager op een verschoonbare termijnoverschrijding van het tweede lid wordt verworpen. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 24 januari 2022
in de zaak 21-895/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 8 november 2021 met kenmerk K 21/97, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is in een geschil met zijn voormalig werkgever bijgestaan door verweerder.
1.2 In 2008 heeft verweerder namens klager een verzoekschrift tot het houden van een
voorlopig getuigenverhoor ingediend. Na doorverwijzing van de zaak naar de kantonrechter
heeft deze bij beschikking van 2 december 2008 het verzoek van klager toegewezen.
1.3 Op 31 augustus 2012 is de voormalig werkgever door klager gedagvaard.
1.4 Bij vonnis van 30 augustus 2013 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vorderingen
van klager werden afgewezen wegens verjaring. Op 20 januari 2015 heeft het gerechtshof
deze uitspraak bekrachtigd.
1.5 Klager heeft aangifte wegens meineed gedaan vanwege de vermeende onjuiste verklaring
mevrouw M, voormalig leidinggevende van klager bij zijn voormalig werkgever tijdens
het getuigenverhoor. Daarvoor heeft verweerder namens klager een artikel 12 Sv procedure
gestart. Dat artikel 12 SV-verzoek is afgewezen.
1.6 Verweerder heeft klager verwezen naar een cassatieadvocaat. Verweerder heeft het
dossier met klager daarna gesloten.
1.7 Klager heeft daarna cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft op 17 juni 2016 het
beroep op grond van artikel 81 RO verworpen.
1.8 Op 24 maart 2017 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade
die hij op grond van onrechtmatige daad heeft geleden.
1.9 Bij brief van 12 mei 2017 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder
de aansprakelijkheid afgewezen. Klager heeft daarop niet gereageerd.
1.10 Op 14 maart 2020 heeft klager bij de deken in het arrondissement Rotterdam een
klacht ingediend over verweerder. Vanwege de verhuizing van het kantoor van verweerder
naar een ander arrondissement heeft de deken Rotterdam het klachtdossier overgedragen
aan de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klager niet op de hoogte te stellen dat zijn wederpartij het bewijs niet heeft
willen aanvechten, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de heer K;
b) klager drie jaar te laten zoeken naar meerdere getuigen, waardoor tijd verloren
is gegaan;
c) de reactie van klager op de conclusie van antwoord van de wederpartij niet bij
de rechtbank in te dienen, terwijl verweerder had toegezegd dat wel te doen;
d) niets te doen aan de onjuiste lezing van jurisprudentie door de rechter, waardoor
de rechter de zaak laat verjaren;
e) niet alle belangrijke bewijsstukken bij dagvaarding te overleggen, waaronder alle
correspondentie van na 31 januari 2008 tot aan het voorlopig getuigenverhoor voor
de beslissing van 30 augustus 2013, wat het vonnis in het nadeel van klager heeft
beïnvloed en in het voordeel van de wederpartij heeft gewerkt;
f) na te laten om voorafgaand aan de comparitie van partijen alsnog alle stukken over
2008-2012 in te dienen, als gevolg waarvan de rechter de zaak op basis van verjaring
heeft afgewezen;
g) achteraf bezien onnodig de rechter te wraken, waardoor klager en de rechter door
verweerder en de advocaat van de wederpartij op het verkeerde been zijn gezet;
h) in hoger beroep fouten te maken, waaronder het niet aankaarten van de verkeerde
lezing van de jurisprudentie door de rechter (d), geen kopie van het dossier in eerste
aanleg - waaronder de beschikking van 29 augustus 2008 - te overleggen en de reactie
van klager (c) niet in te dienen, waardoor klager in het ongelijk is gesteld;
i) voor te stellen om in cassatie te gaan en vervolgens aan te geven, nadat de cassatieadvocaat
ernaar had gevraagd, dat hij er niet achter stond;
j) in de eerste gerichte brief aan de wederpartij de vordering van klager niet te
stuiten heeft de Hoge Raad, conform het advies van de A-G, geoordeeld dat de zaak
van klager verjaard is;
k) na te laten om, net als de rechtbank, het getuigenverhoor af te ronden;
l) in de meineedzaak tegen mevrouw M geen onderbouwende stukken bij het strafhof in
te dienen en de zaak op zijn beloop te laten zodat de verdachte niet gehoord kon worden;
m) klager nooit meer te informeren over de meineedzaak.
3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het gemotiveerde verweer van verweerder ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klager niet-ontvankelijk
is in zijn klacht omdat hij buiten de wettelijke termijn heeft geklaagd.
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter
niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van
drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis
heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking
heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde
in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs
pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt
de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen
redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand
van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.
4.3 Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat klager kort na ontvangst
van het arrest van 15 januari 2015 bekend was, dan wel had kunnen zijn, met het in
deze klachtzaak verweten handelen van verweerder. Verweerder is daarna gestopt met
zijn werkzaamheden voor klager. De in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde
termijn is met indiening van de klacht op 14 maart 2020 dan ook ruim overschreden.
Voor zover klager pas na de uitspraak van de Hoge Raad op 17 juni 2016 kennis heeft
kunnen nemen van de verwijten jegens verweerder, is ook in dat geval naar het oordeel
van de voorzitter de klachttermijn van drie jaar door klager overschreden.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter slaagt het beroep van klager op de verschoonbare
termijnoverschrijding van het tweede lid van artikel 46g Advocatenwet niet. Klager
heeft op 24 maart 2017 verweerder aansprakelijk gesteld. Dat betekent dat klager in
ieder geval al daarvoor op de hoogte was van het verweten handelen van verweerder.
Volgens het tweede lid had klager binnen één jaar daarna alsnog de klacht moeten indienen.
Ook die termijn is door klager overschreden doordat hij pas op 14 maart 2020 de klacht
heeft ingediend.
4.5 Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen
zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de klacht van
klager op grond van artikel 46g Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke
beoordeling van de klacht komt de voorzitter niet meer toe.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet,
niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 24 januari 2022