ECLI:NL:TADRARL:2022:61 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-512/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:61 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2022 |
Datum publicatie: | 29-04-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-512/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Eén klachtonderdeel is niet ontvankelijk verklaard omdat deze niet binnen de termijn van drie jaar is ingediend. Een ander klachtonderdeel is wel ontvankelijk. Daarover overweegt de raad dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet tijdig de dossiers van zijn oud cliënt aan zijn nieuwe advocaat te sturen. Ook heeft verweerder meermaals niet gereageerd op verzoeken om informatie van die advocaat. Klachtonderdeel gegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 7 maart
2022
in de zaak 21-512/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 9 augustus 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 10 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1227813 van de deken
ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 januari 2022. Daarbij
waren klager en (via een telefonische verbinding) verweerder aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 29 mei 2017 is klager veroordeeld door de rechtbank Overijssel ter zake van
het medeplegen van poging tot afpersing tot een gevangenisstraf van 18 maanden met
aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling met voorwaarden. Verweerder heeft
klager in deze procedure bijgestaan.
2.3 Behalve deze strafzaak heeft verweerder klager ook bijgestaan in een beklagzaak
die betrekking had op gestolen of verdwenen goederen van klager.
2.4 In september en oktober 2016 is klager voor een periode van zes weken opgenomen
geweest in het Pieter Baan Centrum. Daarna is hij weer teruggegaan naar de penitentiaire
inrichting te Almelo. Daags na het uitspreken van het vonnis is er contact geweest
tussen klager en de heer K, (voormalig) secretaris van verweerder.
2.5 Vanaf juni 2018 wordt klager bijgestaan door mevrouw mr. D. In het dossier bevinden
zich verschillende e-mailberichten van mr. D aan verweerder en de heer K waarin zij
verzoekt om het toezenden van de dossiers van de zaken van klager en waarin zijn vraagt
om informatie over deze zaken.
2.6 Op 9 augustus 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht over verweerder ingediend.
2.7 In februari 2019 had klager ook een klacht bij de deken ingediend over verweerder
met betrekking tot het verlies van persoonlijke eigendommen. Nadat verweerder de schade
had vergoed, heeft klager deze klacht op 3 april 2019 ingetrokken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet in hoger beroep te gaan tegen het vonnis van de rechtbank en hem daarover
niet goed te informeren en adviseren;
b) niet meewerken aan de overdracht van het dossier aan de opvolgende advocaat.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende aangevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 De heer K, de voormalige secretaris van verweerder, heeft dergelijke uitspraken
met betrekking tot het niet instellen van een hoger beroep niet gedaan. Verweerder
heeft zijn medewerkers geïnstrueerd om geen adviezen te geven. Verweerder heeft geen
reden gezien om na het gesprek tussen klager en K nog contact met klager op te nemen.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder heeft niet adequaat gereageerd op de berichten van de opvolgend advocaat
van klager. Er heeft te veel tijd gelegen tussen het verzoek om toezending van het
dossier en het daadwerkelijk toezenden van het dossier.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht
door raad niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop
van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis
heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking
heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van
die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen
van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn
geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar
na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
5.2 Klager heeft verklaard dat hij in de week na het vonnis van de rechtbank van 29
mei 2017 wist dat verweerder niet namens hem in hoger beroep zou gaan. Dat had hij
in die periode te horen gekregen van de heer K, de secretaris van verweerder. Mede
gelet op die verklaring stelt de raad vast dat de bovengenoemde termijn in de week
of twee weken na 29 mei 2017 is aangevangen. De klacht is echter pas op 9 augustus
2020 bij de deken ingediend en daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar. Nu
van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de
klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is dit klachtonderdeel op
grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke
beoordeling van dit klachtonderdeel komt de raad dus niet meer toe.
5.3 In zijn repliek stelt klager dat verweerder hem ook niet had medegedeeld dat hij
in de periode (in september en oktober 2016) dat hij in het Pieter Baan Centrum zat,
ook zelf hoger beroep had kunnen instellen tegen het vonnis van de rechtbank. Voor
zover dit klachtonderdeel mede ziet op dit gestelde nalaten van verweerder, is de
raad van oordeel dat ook dit onderdeel van de klacht buiten de termijn van drie jaar
valt en om die reden niet-ontvankelijk is.
Klachtonderdeel b)
5.4 Vanaf juni 2018 wordt klager niet meer door verweerder maar door mr. D bijgestaan.
Uit de correspondentie en de afgelegde verklaringen blijkt dat mr. D meermalen aan
verweerder en zijn secretaris heeft verzocht om haar de dossiers te sturen en verschillende
keren heeft gevraagd om haar de stand van zaken in de beklagzaak door te geven. Vast
is komen te staan dat verweerder meermalen niet heeft gereageerd op deze (schriftelijke
en telefonische) verzoeken van mr. D en pas na drie maanden haar (een deel van) de
dossiers heeft gezonden. Verweerder heeft erkend dat hij niet adequaat heeft gereageerd
op de verzoeken van mr. D en de dossiers niet tijdig aan haar heeft verstrekt. Naar
het oordeel van de raad heeft verweerder met de hiervoor beschreven handelwijze geen
blijk gegeven te streven naar een onderlinge verhouding met mr. D die berust op welwillendheid
en vertrouwen in de zin van Gedragsregel 24. Ook klager is hierdoor benadeeld omdat
hij gedurende een periode de zaken niet met zijn nieuwe advocaat kon bespreken. Aldus
heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en daarmee tuchtrechtelijk
verwijtbaar jegens klager gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt dan ook gegrond verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet tijdig de dossiers
van zijn oud-cliënt aan zijn nieuwe advocaat te sturen. Ook heeft hij meermaals niet
gereageerd op verzoeken om informatie van die advocaat. Gelet op de ernst van de verweten
gedragingen acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,-
aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 21-512/AL/OV.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en J.J.W. Lamme, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 7 maart 2022