ECLI:NL:TADRARL:2022:60 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-1041/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:60
Datum uitspraak: 14-03-2022
Datum publicatie: 21-04-2022
Zaaknummer(s): 21-1041/AL/NN
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: De voorzitter oordeelt de klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de wettelijke termijn van drie jaar.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 maart 2022
in de zaak 21-1041/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: R. S te G
over
verweerder
gemachtigde: mr. Van der M, advocaat te H

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 30 december 2021 met kenmerk 2020 KNN146/1266798, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum en van op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Eind 2015 heeft klager zich tot verweerder gewend om een procedure bij de rechtbank Noord-Nederland te starten tot het vaststellen van een omgangsregeling met zijn dochter.
1.2 Verweerder heeft klager zowel in de procedure bij de rechtbank als in het namens klager ingestelde hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bijgestaan.
1.3 Op 4 september 2017 heeft een zitting bij dit gerechtshof plaatsgevonden. Op 19 september 2017 heeft het gerechtshof uitspraak gedaan en is de beschikking van de rechtbank (afwijzing van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling) bekrachtigd.
1.4 Naast deze procedures heeft klager, met de bijstand van zijn gemachtigde in zijn toenmalige hoedanigheid van advocaat, een procedure gestart waarbij een verklaring voor recht werd gevorderd dat de moeder door haar handelen - te weten: het niet meewerken aan een omgangsregeling tussen klager en zijn dochter - aan klager zijn rechten als vader zou hebben ontnomen.
1.5 Tegen de afwijzende beslissing heeft de gemachtigde namens klager hoger beroep ingesteld. Voor het indienen van een memorie van grieven is een aantal malen aanhouding gevraagd.
1.6 Op 4 november 2016 is de gemachtigde van klager als advocaat van het tableau geschrapt zodat de gemachtigde niet meer voor klager kon optreden in de hoger beroep procedure. Klager heeft daarna verweerder verzocht hem ook in dit hoger beroep bij te staan.
1.7 Per e-mail van 18 september 2017 heeft verweerder aan klager geschreven:

“Zoals ik je al liet weten vind ik het vervelend dat ik de zaak heb aangenomen en dat ik zo laat heb moeten concluderen dat het – mijns inziens – een onhaalbare kaart is. Feitelijk baseer jij de stelling dat onrechtmatig is gehandeld op gebeurtenissen in 2005. Ik vind het nog altijd ondoenlijk om een ter zake dienend verhaal op te stellen. In mijn bijlage tref je mijn hernieuwde poging.

Al met al denk ik dat de kans zeer groot is dat de hoger beroep rechter ditmaal een reële proceskostenveroordeling zal uitspreken. Desondanks heb jij te kennen gegeven het hoger beroep te willen doorzetten. Vanwege de naderende deadline zal ik een memorie van grieven nemen. Ik zal mij de komende tijd wel beraden op de vraag of ik als advocaat aan deze zaak verbonden wil blijven.

Ik hoor graag wat jij vindt van de inhoud.”

1.8 Op de rolzitting van 19 september 2017 heeft verweerder, met instemming van klager, de memorie van grieven genomen.
1.9 Op 27 november 2017 heeft verweerder klager bericht dat hij klager niet langer wilde bijstaan.
1.10 In zijn e-mail van 29 november 2017 heeft verweerder aan klager geschreven:

“Jij hebt mij gevraagd of ik opnames in het geding wil brengen van (o.a.) zittingen die in andere en eerdere zaken hebben plaatsgevonden. Ik heb direct al aangegeven dat ik daartoe niet bereid ben. Later heb jij mij gevraagd om die beslissing te heroverwegen. Hierdoor bericht ik je dat ik nog altijd niet de bereidheid heb om de bedoelde opnames in het geding te brengen. Het in het geding brengen ervan acht ik simpelweg niet te verenigen met mijn beroepsethiek. (…)

Uiteraard ben ik bereid om met een eventuele opvolgende advocaat te spreken om de overdracht zo goed mogelijk te laten plaatsvinden. Is dit een idee? (…).”

1.11 Op 16 oktober 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) onnodig grievende uitlatingen te doen;
Toelichting:
Klager heeft verweerder een groot aantal geluidsopnames van zittingen overhandigd teneinde deze in de procedures over te leggen. Verweerder heeft klager meegedeeld dat deze met het maken van deze geluidsopnames een misdrijf pleegde. Verweerder heeft vervolgens in het gesprek met klager door het maken van een vergelijking met mr. (…), die geen oorlogsmisdadigers bijstond, klager feitelijk gekwalificeerd als een oorlogsmisdadiger;
b) gedane toezeggingen niet na te komen;
Toelichting:
In het intakegesprek heeft verweerder aangegeven dat "hij voor het onmogelijke zou gaan" en dat "zij jurisprudentie zouden gaan maken" in de procedure met betrekking tot omgang tussen klager en zijn dochter. Door deze toezeggingen is er geen inspanningsverplichting maar een resultaatsverplichting tot stand gekomen. Verweerder is deze resultaatsverbintenis niet nagekomen. Ook heeft verweerder niet aan zijn toezegging voldaan om geluidsopnamen voor de zitting van 4 september 2017 bij het gerechtshof over te leggen;
c) kwalitatief onvoldoende juridische bijstand te verlenen, waardoor klager aanzienlijk in zijn belangen is geschaad;
Toelichting:
Pas na de zitting bij het gerechtshof op 4 september 2017 heeft verweerder klager gemeld dat hij de opnames niet in het geding had gebracht en dat pas nadat klager er expliciet naar vroeg. Deze handelwijze is in strijd met de belangen van klager. Verweerder heeft zich niet gedragen op een wijze die van een bekwaam advocaat verwacht mag worden. Gebleken is dat verweerder in de van de gemachtigde van klager overgenomen procedure bij het opstellen van de memorie van grieven van 19 september 2017 niet over het gehele procesdossier in eerste aanleg beschikte. Verweerder heeft zich in deze procedure na de memorie van antwoord als advocaat teruggetrokken met als motivering dat hij de zaak bijzonder kansloos achtte en eigenlijk niet had willen overnemen. Hierdoor heeft verweerder aan klager niet de best mogelijke bijstand verleend.

3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel) door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.
4.2 Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat verweerder in de periode na november 2016 tot 27 november 2017 klager als opvolgend advocaat heeft bijgestaan in de hoger beroep procedure. In die procedure heeft verweerder op 19 september 2017 namens klager alleen de memorie van grieven genomen. Naar het oordeel van de voorzitter is de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn in elk geval uiterlijk op 19 september 2017 aangevangen. De klacht is echter pas op 16 oktober 2020 door klager bij de deken ingediend en daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar.
4.3 Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de hele klacht op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dus niet meer toe.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2022.

Griffier                                             Voorzitter

Verzonden d.d. 14 maart 2022