ECLI:NL:TADRARL:2022:59 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-274/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:59
Datum uitspraak: 07-02-2022
Datum publicatie: 21-04-2022
Zaaknummer(s): 21-274/AL/NN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 18 vergoedingen voor haar werkzaamheden ontvangen, terwijl zij deze cliënte bijstond op basis van een toevoeging. De omstandigheden dat de toevoeging zou worden ingetrokken en de declaraties op verzoek van klaagster zijn verstuurd, maken dat niet anders. Gelet op de duidelijk regel 18 acht de raad ook het enkele voorstellen van verweerster om de achterstallige alimentatie op de derdenrekening te laten staan teneinde dat geld aan te wenden ter voldoening van haar (toekomstige) declaraties klachtwaardig. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 7 februari 2022
in de zaak 21-274/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: mr. S.
over
verweerster
gemachtigde: mr. Van der W.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 juni 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 19 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2020KNN0088/1198381 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 november 2021. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van de gemachtigde van klaagster van 4 november 2021 en de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerster van 22 november 2021.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De echtgenoot van klaagster heeft in 2012 een echtscheidingsverzoek ingediend. Klaagster heeft voor de echtscheidingsprocedure bijstand van diverse advocaten gehad; eerst van mr. K, daarna mr. Van V en vervolgens mr. S jr. Toen mr. S jr. niet langer advocaat was en klaagster geen advocaat bereid vond om haar bij te staan, verzocht klaagster de deken om een aanwijzing ex artikel 13 Advocatenwet. De deken wees op 30 november 2016 verweerster aan. Verweerster werkte op basis van de toevoeging die door mr. Van V was aangevraagd en door mr S jr. was overgenomen.
2.3 Verweerster stond klaagster bij in de procedure betreffende de alimentatie. Tegelijk daarmee liep ook een procedure in een pensioenkwestie. Omdat verweerster geen kennis had van pensioenrecht en omdat klaagster niet tevreden was over haar toenmalige pensioenadviseur, heeft klaagster in juni 2017 mr. B gevraagd haar bij te staan in de lopende pensioenkwestie. Verweerster voerde de regie in de twee lopende procedures.
2.4 Bij e-mail van 8 mei 2017 heeft de deurwaarder aan verweerster bericht dat er in de zaak van klaagster een bedrag van € 19.450,- aan achterstallige alimentatie zou worden overgemaakt. Diezelfde dag heeft verweerster dat bericht aan klaagster doorgestuurd.
2.5 Bij e-mail van 16 mei 2017 heeft verweerster het volgende aan klaagster laten weten:

“Het blijkt dat de achterstallige alimentatie op mijn derdenrekening is overgemaakt. Probleem is dat ik deze net heb geopend en ik nog even moet uitzoeken hoe ik het bedrag aan u ga/moet overmaken. Verder vroeg ik mij af of het een idee is een deel van het bedrag te laten staan in verband met de uiteindelijke afrekening. Gelet op hetgeen u naar alle waarschijnlijkheid gaat ontvangen vanuit de afwikkeling zal het heffingsvrije vermogen overstijgen. Daarnaast zal uw inkomen boven de inkomensgrens uitvallen samen met de alimentatie. De raad voor rechtsbijstand zal achteraf uw inkomen en vermogen gaan controleren. Het lijkt mij niet verstandig tot intrekking over te gaan van de toevoeging omdat alle kosten van de deurwaarder nog wel worden meegenomen onder de toevoeging.”

2.6 Bij e-mail van 16 mei 2017 heeft klaagster aan verweerster laten weten dat zij – kort gezegd – niet positief staat tegenover het voorstel van verweerster.
2.7 Bij e-mail van 16 mei 2017 heeft verweerster aan klaagster gevraagd op welke bankrekening zij het geld kan overmaken.
2.8 Bij e-mail van 18 mei 2017 heeft verweerster het volgende aan klaagster geschreven:

“Zoals u maandelijks van mij gewend bent zend ik u een overzicht van de door mij gemaakte uren. Op het moment dat de toevoeging wordt ingetrokken, zal ik deze uren bij u in rekening gaan brengen. Ik tracht het bedrag van € 19.450,-- dat ik van de deurwaarder heb ontvangen volgende week aan u over te maken. Ik heb inmiddels de accountant toestemming gegeven tot uitbetaling over te gaan. Thans ben ik in afwachting van de goedkeuring van zijn zijde. Met betrekking tot uw vraag voor het maken van een afspraak stel ik voor dat ik eerst een concept akte klaarmaak. Deze kunnen wij, desgewenst, in een persoonlijk gesprek doornemen.”

2.9 Op 22 mei 2017 heeft klaagster het bedrag van verweerster ontvangen.
2.10 Op 23 december 2017 heeft klaagster aan verweerster gevraagd om haar uren in rekening te brengen, zodat ze die kosten bij haar belastingaangifte van dat kalenderjaar kon meenemen. Verweerster heeft vervolgens in 2017 en 2018 verschillende facturen aan klaagster gestuurd die door klaagster zijn betaald.
2.11 Op 19 september 2019 heeft klaagster de samenwerking met verweerster beëindigd. Klaagster heeft vervolgens klachten ingediend tegen zowel verweerster als B.
2.12 Verweerster heeft na overleg met de toenmalige deken op 17 december 2019 de toevoeging gemuteerd op grond waarvan deze werd ingetrokken. Na bezwaar van klaagster op 23 januari 2020 is dit bij besluit van 26 juni 2020 door de Raad voor Rechtsbijstand ongedaan gemaakt.
2.13 De beschikking in de alimentatieprocedure is gewezen op 21 april 2020. De beschikking betreffende de pensioenkwestie op 28 januari 2020. Van beide beschikkingen is hoger beroep is ingesteld.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) een vertrouwensbreuk heeft uitgelokt en de beëindiging van de samenwerking met klaagster heeft geforceerd;
b) niet voortvarend en conform de instructies van klaagster handelde en onvoldoende (dossier)kennis bleek te hebben;
c) de toevoeging heeft gemuteerd op grond waarvan hij werd ingetrokken;
d) weigerde datgene wat klaagster aan haar betaald had, terug te betalen;
e) weigerde aan klaagster opnieuw een exemplaar van de opdrachtbevestiging toe te sturen;
Aanvullende klacht
f) in de onderhavige klachtprocedure stukken in het geding te brengen waarmee verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerster heeft geen vertrouwensbreuk geforceerd en zij was - hoewel de samenwerking moeizaam verliep - bereid de lopende procedures af te maken. De ontvangen geïncasseerde achterstallige alimentatie is volledig terugbetaald behalve (per ongeluk) de laatste € 500,-. Die fout heeft verweerster hersteld zodra ze erachter kwam.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerster heeft geen nadere meervoudige behandeling afgehouden, dat voorstel was er niet. Ook heeft zij meermaals aangedrongen op een proces-verbaal, alleen gaf de rechtbank er geen af. De wraking heeft inderdaad enige dagen gekost omdat verweerster klaagster samen met mr. B wilde vertegenwoordigen, om zo het verzoek meer gewicht te geven. Die strategie is uit en te na met klaagster besproken. De beslissing van de wrakingskamer valt verweerster niet te verwijten.
Klachtonderdeel c)
4.4 Het was voor alle partijen duidelijk dat klaagster vanwege de resultaatsbeoordeling (te zijner tijd) geen recht had op een toevoeging. Klaagster had zelf om fiscale redenen erop aangedrongen al in 2017 en 2018 de nota’s van verweerster te voldoen. Verweerster moest de toevoeging administratief afhechten, klaagster werd inmiddels (op betalende basis) bijgestaan door een nieuwe advocaat. Het ordebureau adviseerde haar de toevoeging in te trekken.
Klachtonderdeel d)
4.5 Verweerster heeft de reeds betaalde nota's niet terugbetaald omdat zij daar niet toe gehouden is. Klaagster heeft zelf, welbewust en om haar moverende redenen, verzocht de nota's gaande de procedure te voldoen en zal geen recht hebben op een toevoeging aan het einde van de rit.

5 BEOORDELING
5.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Klachtonderdelen c) en d)
5.3 De raad ziet aanleiding om de klachtonderdelen c) en d) gezamenlijk te behandelen.
5.4 De raad stelt op grond van het dossier het volgende vast. Verweerster stond klaagster bij in een alimentatiezaak op basis van de toevoeging die door haar voorganger was aangevraagd. Op enig moment werd in de zaak van klaagster een bedrag aan achterstallige alimentatie op de derdenrekening van verweerster gestort. Verweerster vroeg vervolgens aan klaagster of zij dit bedrag op haar derdenrekening mocht laten staan in verband met de uiteindelijke afrekening. Nadat klaagster antwoordde dat zij dat niet wilde, maakte verweerder het bedrag enige tijd later over aan klaagster. Daarna heeft klaagster aan verweerster gevraagd om tussentijds te factureren, vanwege fiscale redenen en omdat het de verwachting was van verweerster en klaagster dat de toevoeging bij de resultaatsbeoordeling zou worden ingetrokken. Dat heeft verweerster vervolgens gedaan en die facturen zijn door klaagster betaald. Vervolgens heeft verweerster de Raad voor Rechtsbijstand bericht dat de toevoeging kon worden ingetrokken.
5.5 Gedragsregel 18, tweede lid, bepaalt dat een advocaat van zijn cliënt voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd, voor zijn werkzaamheden geen vergoeding, in welke vorm dan ook, mag bedingen of in ontvangst nemen, afgezien van eigen bijdragen, verschotten en proceskosten volgens de daarvoor geldende regels. De raad constateert dat verweerster vergoedingen van klaagster heeft ontvangen, terwijl zij klaagster bijstond op basis van een toevoeging. Daarmee heeft zij in strijd met gedragsregel 18 gehandeld. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De omstandigheden dat de toevoeging zou worden ingetrokken en de declaraties op verzoek van klaagster zijn verstuurd, maken dat niet anders. Gelet op de duidelijk regel 18 acht de raad ook het enkele voorstellen van verweerster om de achterstallige alimentatie op de derdenrekening te laten staan teneinde dat geld aan te wenden ter voldoening van haar (toekomstige) declaraties klachtwaardig.
5.6 Dat betekent dat de klachtonderdelen c) en d) gegrond zullen worden verklaard.
Klachtonderdeel a)
5.7 Dit klachtonderdeel wordt door klaagster onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht is besproken, kan de raad niet vaststellen dat verweerster een vertrouwensbreuk heeft uitgelokt en de beëindiging van de samenwerking met klaagster heeft geforceerd. De aangevoerde opmerkingen van verweerster over de facturen zijn daarvoor onvoldoende. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.8 Dit verwijt ziet op de kwaliteit van verweersters rechtsbijstand en in het bijzonder op haar handelen met betrekking tot de regiezitting van 22 december 2017 en het ingediende wrakingsverzoek. Ten aanzien van de regiezitting heeft klaagster aangevoerd dat verweerster het dossier niet genoeg kende, ze niet optrad toen er geen proces-verbaal bleek te worden opgemaakt en ze een voorstel van de rechter voor een andere behandeling voor de meervoudige kamer heeft afgeslagen. Verweerster heeft deze klacht gemotiveerd en onderbouwd met stukken betwist. Uit die stukken blijkt dat verweerster de rechtbank meermalen heeft geschreven en aangedrongen op het opmaken van het proces-verbaal. Dat de rechtbank kennelijk geen proces-verbaal heeft opgemaakt, kan verweerster niet worden aangerekend. Ook de stelling van klaagster dat de rechtbank een nieuwe mondeling behandeling heeft voorgesteld, wordt door verweerster betwist. Dat de rechtbank dat heeft voorgesteld, blijkt ook niet uit de stukken. Ten slotte is gelet op de onderbouwing van de klacht en de overige stukken in het dossier niet vast komen te staan dat de door verweerster ingediende processtukken kwalitatief onder de maat waren.
5.9 Met betrekking tot het wrakingsverzoek heeft klaagster in het bijzonder aangevoerd dat verweerster de zittingscombinatie van de beschikking van 14 november 2018 niet tijdig heeft gewraakt, ten gevolge waarvan het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. De raad stelt vast dat verweerster het door klaagster gewenste verzoek tot verschoning c.q. wraking een aantal dagen nadat klaagster dat aan haar vroeg, heeft gedaan. Omdat verweerster samen met advocaat mr. B bij de zitting voor klaagster had opgetreden, wilde verweerster een wrakingsverzoek alleen doen als daartoe een gezamenlijk besluit werd genomen. Om die reden heeft verweerster het wrakingsverzoek niet direct gedaan. Uit de door verweerster overgelegde correspondentie volgt dat deze strategie met klaagster is besproken en dat zij hiermee heeft ingestemd.
5.10 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel e)
5.11 Klaagster heeft aangevoerd dat zij verweerster heeft verzocht om haar een kopie van de opdrachtbevestiging te sturen omdat zij die kwijt was geraakt. Klaagster heeft echter niets van verweerster ontvangen, aldus klaagster.
5.12 De raad is van oordeel dat er geen stukken in het dossier zitten die ondersteunen dat klaagster dit verzoek aan verweerster heeft gedaan. De raad is daarom van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel f)
5.13 Desgevraagd heeft de gemachtigde van klaagster op de zitting van de raad aangegeven dat deze aanvullende klacht ziet op het inbrengen van aanvullende stukken door verweerster in de onderhavige klachtprocedure. Volgens klaagster heeft verweerster daarmee haar geheimhoudingsplicht geschonden. De raad is van oordeel dat het verweerster in beginsel vrij staat om in de klachtprocedure stukken in te brengen om zich te verweren tegen de klachten. Zowel in de procedure bij de deken als in de e-mail met aanvullende stukken aan de raad heeft verweerster gereageerd op de klachten van klaagster. Niet is gebleken dat verweerster daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. MAATREGEL
Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 18 vergoedingen voor haar werkzaamheden ontvangen, terwijl zij deze cliënte bijstond op basis van een toevoeging. Verweerster heeft daarmee zeer verwijtbaar gehandeld. In het voordeel van verweerster houdt de raad er echter rekening mee dat verweerster niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, dat zij met het versturen van de tussentijdse declaraties de uitdrukkelijke wens van haar cliënte volgde die daarmee een zeker fiscaal voordeel kon behalen en verweerster (met betrekking tot het intrekken van de toevoeging) heeft gehandeld op advies van het dekenbureau. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing passend en geboden is.

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-274/AL/NN.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen c) en d) gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van €  50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. P. Rijnsburger en G.N. Paanakker, leden, bijgestaan door mr. mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2022.

Griffier                                          Voorzitter

Verzonden d.d. 7 februari 2022