ECLI:NL:TADRARL:2022:48 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-482/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:48
Datum uitspraak: 07-03-2022
Datum publicatie: 13-04-2022
Zaaknummer(s): 21-482/AL/MN
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Klager verwijt verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich in een zaak ‘te wurmen’ waar hij part noch deel van uitmaakt. De raad oordeelt dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en verklaart de klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 7 maart 2022
in de zaak 21-482/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 januari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 1 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1316732 van de deken ontvangen.
1.3 Klager heeft per e-mail van 28 december 2021 om de wraking verzocht van de tuchtrechters die zijn zaak op de zitting van 10 januari 2022 zouden behandelen, te weten mr. J.U.M. van der Werff, mr. J.J.W. Lamme, mr. F.E.J. Janzing en (reservelid) mr. M. Tijseling. De wrakingskamer heeft dat verzoek bij beslissing van 4 januari 2022 kennelijk ongegrond verklaard.
1.4 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 januari 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 Klager heeft per e-mail van 23 januari 2022 wederom een verzoek tot wraking van dezelfde tuchtrechters gedaan. De wrakingskamer heeft dat verzoek bij beslissing van 4 februari 2022 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van klager in (onder meer) de onderhavige klachtzaak niet meer in behandeling wordt genomen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Voorts heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder van 17 december 2021 en de e-mail met bijlagen van klager van 26 december 2021.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager en zijn gezin huren sinds 2001 een woning van Stichting Mitros (hierna: Mitros) in Utrecht.
2.3 Klager en Mitros zijn verwikkeld in een procedure met betrekking tot de aanwezigheid van asbesthoudende materialen in de woning van klager. Klager heeft - onder meer - een verklaring voor recht gevorderd dat Mitros aansprakelijk is voor alle schade die klager heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het in de woning aanwezige asbest en de asbestemissie die is ontstaan nadat in een asbesthoudende buis is geboord. In die procedure heeft het hof op 19 oktober 2021 arrest gewezen. In die procedure staat mr. H. klager bij als advocaat en verweerder staat Mitros bij.
2.4 Bij e-mail van 4 januari 2021 heeft verweerder het volgende aan mr. H. geschreven:

“Geachte confrère, Onderstaande e-mail en stukken ontving ik in goede orde. Dat is echter niet waarom ik overleg met u zoek. Mij is gebleken dat uw cliënt (de heer [Y]) de heer [J van der B], voormalig opzichter namens Mitros en als zodanig genoemd in het dossier tussen partijen, heeft opgeroepen als getuige in een rechtszaak waarvan de digitale zitting zal plaatsvinden op 15 januari 2020 om 13.30 uur. Deze oproep roept bij mij veel vragen op. Graag zou ik naar aanleiding daarvan even met u overleggen. Zou u mij willen bellen op een moment dat het u schikt?”

2.5 Bij e-mail van 6 januari 2021 heeft mr. H. daarop als volgt gereageerd:

“Geachte confrère, Ik ben niet bekend met de zitting waar u naar verwijst, daarom heb ik contact opgenomen met cliënt. Cliënt heeft aangegeven dat die zaak los staat van de zaak waarvan ik gemachtigde ben. Ik kan en mag u daarom helaas hierover niet te woord staan. Volgens mij bent u daarin overigens ook geen gemachtigde, of vergis ik me?”

2.6 Bij e-mail van 6 januari 2021 heeft verweerder daarop als volgt gereageerd

“Geachte confrère, Ik heb geen idee over welke zaak dat gaat, dat is een van de vragen die bij mij opkwamen naar aanleiding van de oproep. In welke (openbare) procedure speelt deze bewijs problematiek waarbij een door uw cliënt, in de tussen Mitros en hemzelf lopende procedure, opgevoerde getuigen ([Van der B]) ook een getuige is? Welke rechtbank/ welk rolnummer? De heer [Van der B] gaat er vooralsnog vanuit dat het de procedure betreft waarin ik Mitros bij sta en u de heer [Y]. Daarom nam hij contact op met cliënte. Een andere vraag is waarom een getuigenverhoor digitaal plaats zou vinden? Daar is nogal wat om te doen immers. Wat is de te bewijzen kwestie (probandum)? Wie is de advocaat van de wederpartij in de procedure waarin die bewijskwestie speelt? Voor alle zekerheid stuur ik deze e-mail in cc aan de heer [Y]. Als hij u niet toestaat hier over met mij te communiceren, dan wil hij wellicht de vragen hierboven zelf beantwoorden.”

2.7 Bij e-mail van 25 januari 2021 heeft verweerder het volgende aan mr. H. geschreven:

"Geachte confrère, Geachte heer [Y], In de memorie van Grieven hebt u een bewijsaanbod opgenomen om o.a. de heer [Van den B] te doen horen als getuige. Vervolgens ontving de heer [Van Der B] een oproep gedateerd 28 december 2020 dat hij op 15 januari 2021 om 13.30 uur digitaal zou worden gehoord als getuige. Onderstaande e-mail correspondentie volgde daarop. Inmiddels is 15 januari voorbij gegaan zonder dat de heer [Van Der B] als getuige is gehoord. Een hoogst opmerkelijke en ongebruikelijke gang van zaken. Het lijkt er op dat de heer [Y] heeft geprobeerd een (mogelijke) getuige in de procedure waarin ik Mitros bijsta, te beïnvloeden door het toezenden van post aan zijn huisadres. Ik zal dit met cliënte bespreken en als cliënte dat nodig vindt ook aan het gerechtshof mededelen. Graag verneem ik alsnog van u, onder beantwoording van de vragen in mijn eerdere e-mail, waarom de heer [Y] contact zocht met de heer [Van der B]."

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich in een zaak ‘te wurmen’ waar hij part noch deel van uitmaakt.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende aangevoerd. Tussen klager en de cliënte van verweerder, Mitros, is een procedure aanhangig. Inmiddels heeft het hof in die procedure een arrest gewezen. In die procedure heeft klager in de memorie van grieven aan een medewerker van Mitros een aantal mededelingen toegeschreven en ter onderbouwing daarvan onder andere aangeboden om deze medewerker, de heer [Van den B], als getuige te horen. De heer [Van den B] ontving op 28 december 2020 op zijn huisadres een oproep om als getuige te verschijnen. In de veronderstelling dat het zou gaan om een oproep in de tussen klager en Mitros aanhangige procedure, nam [Van den B] contact op met de heer D. van deze stichting. De heer D. wendde zich vervolgens tot verweerder en legde verweerder enkele vragen voor. Dat was voor verweerder aanleiding om contact op te nemen met de advocaat van klager in de (op dat moment) bij het hof aanhangige zaak. Verweerder heeft niets anders gedaan dan enkele voor zijn cliënte relevante vragen stellen. Dat is tuchtrechtelijk niet verwijtbaar.

5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden
5.2 De raad begrijpt uit het dossier dat klager een (voormalig) medewerker van Mitros, de cliënte van verweerder, heeft opgeroepen om in een rechtszaak als getuige te verschijnen. Verweerder kreeg hierover vragen van zijn contactpersoon bij Mitros. Vervolgens heeft verweerder informatie gevraagd aan de advocaat die klager bijstaat in de procedure tegen Mitros en vervolgens bij klager zelf. Klager stelt dat verweerder dit niet had mogen doen omdat deze medewerker is opgeroepen in een andere zaak en verweerder met die zaak niets te maken heeft.
5.3 De raad is van oordeel dat het verweerder vrij stond om - op verzoek van zijn cliënte - aan de advocaat van klager en vervolgens (toen deze advocaat aangaf dat hij klager in die zaak niet bijstond) bij klager zelf vragen te stellen over de getuigenoproep. Er zijn geen gedragsregels die zich daartegen verzetten. Ook met de opmerking dat het er op lijkt dat klager een getuige probeert te beïnvloeden, heeft verweerder de hem toekomende grote vrijheid als advocaat van de wederpartij niet geschonden. De raad acht daarbij van belang dat het niet onbegrijpelijk is dat verweerder er in eerste instantie van uit ging dat de getuigenoproep verband hield met de lopende zaak tussen klager en Mitros. Immers, het betrof een medewerker van Mitros, klager heeft hem als getuige opgeroepen en eerder heeft klager in de procedure tussen hem en Mitros een bewijsaanbod gedaan om diezelfde medewerker als getuige te horen. Gelet op het bovenstaande is de raad van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en J.J.W. Lamme, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022.

Griffier                                             Voorzitter

Verzonden d.d. 7 maart 2022