ECLI:NL:TADRARL:2022:46 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-470/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:46 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2022 |
Datum publicatie: | 13-04-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-470/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Klager verwijt verweerder onder meer dat hij onwaarheden heeft verkondigd. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd met de waarheid zijn of anderszins de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 7 maart
2022
in de zaak 21-470/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 september 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 28 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1248974 van de deken
ontvangen.
1.3 Klager heeft per e-mail van 28 december 2021 om de wraking verzocht van de tuchtrechters
die zijn zaak op de zitting van 10 januari 2022 zouden behandelen, te weten mr. J.U.M.
van der Werff, mr. J.J.W. Lamme, mr. F.E.J. Janzing en (reservelid) mr. M. Tijseling.
De wrakingskamer heeft dat verzoek bij beslissing van 4 januari 2022 kennelijk ongegrond
verklaard.
1.4 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 januari 2022. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 Klager heeft per e-mail van 23 januari 2022 wederom een verzoek tot wraking van
dezelfde tuchtrechters gedaan. De wrakingskamer heeft dat verzoek bij beslissing van
4 februari 2022 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek
van klager in (onder meer) de onderhavige klachtzaak niet meer in behandeling wordt
genomen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Voorts heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail met bijlagen van verweerder van 17 december 2021 en de e-mail met bijlagen
van klager van 26 december 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager en zijn gezin huren sinds 2001 een woning van de stichting Mitros (hierna:
Mitros) in Utrecht. Verweerder staat Mitros bij als advocaat.
2.3 In 2011 heeft Mitros onderzoek gedaan naar de eventuele aanwezigheid van asbesthoudende
materialen. Dit onderzoek is uitgevoerd door BME Asbestconsult B.V. Ook de zolder
van de woning van klager is onderzocht. Gebleken is dat het buismateriaal hechtgebonden
asbest bevatte en meerdere van de op zolder aanwezige platen niet-hechtgebonden asbest
bevatten.
2.4 Mitros heeft klager op 11 oktober 2012 telefonisch meegedeeld dat er in zijn woning
asbesthoudende beplating is aangetroffen en dat hij voorlopig geen gebruik van de
zolder mag maken. Ook heeft Mitros aangekondigd dat het asbest gesaneerd zal worden.
De sanering van het plaatmateriaal is afgerond op 14 november 2012. De buis met hechtgebonden
asbest is verwijderd in januari/februari 2014.
2.5 Klager heeft in een deelgeschilprocedure verzocht om voor recht te verklaren dat
Mitros aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van het
in de woning aanwezige niet-hechtgebonden asbest. In die procedure heeft er op 8 februari
2018 een zitting plaatsvonden. Klager en zijn advocaat en verweerder waren op die
zitting aanwezig. In die deelgeschilprocedure heeft Mitros zich op het standpunt gesteld
dat aan klager niet het gehele BME-rapport uit 2011 ter beschikking kan worden gesteld
in verband met de privacy van overige huurders, op wier woningen dit rapport ook betrekking
heeft. Bij beschikking van 7 maart 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland het verzoek
van klager afgewezen en over de informatieverschaffing (onder meer) overwogen dat
de verklaring van Mitros de rechtbank vooralsnog aannemelijk voorkomt.
2.6 Bij de kantonrechter heeft klager een verklaring voor recht gevorderd dat Mitros
aansprakelijk is voor alle schade die klager heeft geleden en nog zal lijden als gevolg
van het in de woning aanwezige asbest en de asbestemissie die is ontstaan nadat in
een asbesthoudende buis is geboord. Daarnaast wilde klager een voorschot op zijn schadevergoeding
en een vergoeding voor gederfd huurgenot. Mitros vorderde dat het klager zou worden
verboden medewerkers van Mitros te beledigen, bedreigen of onrechtmatig te behandelen
en (film)opnames van hen te maken. Ook wilde Mitros dat klager alle filmpjes en andere
opnames en uitlatingen over Mitros die hij op internet heeft geplaatst, zou verwijderen.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 5 februari 2020 alle vorderingen van klager
afgewezen en de vorderingen van Mitros toegewezen. Met betrekking tot de informatieverschaffing
door Mitros heeft de kantonrechter geen aanleiding gezien om terug te komen van hetgeen
in de deelgeschilprocedure is overwogen en beslist. Voorts heeft de kantonrechter
in dat vonnis nog het volgende overwogen:
“Klager heeft (anders dan in de deelgeschilprocedure) aanvullend gesteld dat Mitros onrechtmatig heeft gehandeld, omdat in haar opdracht in een asbesthoudende buis is geboord, waardoor niet-hechtgebonden asbest is vrijgekomen. Mitros heeft deze stelling betwist. Ook aan deze stelling gaat de kantonrechter als onvoldoende onderbouwd voorbij.”
2.7 Klager is in hoger beroep gegaan en heeft hij zijn vorderingen uitgebreid. Bij arrest van 19 oktober 2021 heeft het hof de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 7 maart 2018 en het vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 5 februari 2020 bekrachtigd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) tijdens de zitting in 2018 zich op het standpunt te stellen dat hij de asbestinventarisatierapporten
niet kon verstrekken wegens privacyredenen;
b) tijdens de bodemprocedure en het hoger beroep te liegen over het feit dat Mitros
niet bekend was met het feit dat er in een asbestbuis is geboord, terwijl hij wist
dat dit wel degelijk was gebeurd;
c) in de memorie van antwoord onwaarheden te verkondigen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende aangevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Mitros heeft zich op het standpunt gesteld dat niet het volledige rapport uit
2011 aan klager ter beschikking kon worden gesteld, gelet op de privacy van de overige
huurders. In de deelgeschilprocedure kwam dit standpunt de rechter (vooralsnog) aannemelijk
voor. Het hof heeft dit oordeel bevestigd. Verweerder heeft het standpunt van zijn
cliënte verwoord. Dat staat hem vrij en verweerder heeft geen onjuiste informatie
of leugens ingebracht. Inhoudelijk is het oordeel aan de rechter.
Klachtonderdeel b)
4.3 Er is geen sprake van een onwaarheid die verweerder zou hebben verkondigd. Klager
vindt het vonnis onaanvaardbaar en daarover heeft in eerste aanleg en in hoger beroep
een inhoudelijk debat plaatsgevonden.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerder heeft in de memorie van antwoord de standpunten van zijn cliënte verwoord.
Hij heeft geen onwaarheden verkondigd.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat
van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline
komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt
te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid
is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig
grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs
kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig
schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad ziet aanleiding
om alle drie de klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen aan de hand van deze maatstaf.
5.2 Klager verwijt verweerder dat hij zich namens zijn cliënte op het standpunt heeft
gesteld dat hij de asbestinventarisatierapporten niet kon verstrekken wegens privacyredenen
en voorts dat verweerder (schriftelijk en mondeling) in de procedure onwaarheden heeft
verkondigd. Klager heeft verwezen naar de stelling van verweerder dat Mitros niet
bekend was met het feit dat er in een asbestbuis is geboord en naar een aantal stellingen
in verweerders conclusie van antwoord.
5.3 De raad is van oordeel dat het aan de civiele rechter is om over de in de bovengenoemde
procedure door klager en verweerder ingenomen standpunten een beslissing te nemen.
Die beslissingen zijn inmiddels in twee instanties genomen. Dat verweerder feiten
heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd met
de waarheid zijn of anderszins de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden,
is de raad - tegenover de betwisting daarvan door verweerder en mede gelet op de genoemde
uitspraken van de rechtbank en het hof - niet gebleken. Het stond verweerder als partijdige
belangenbehartiger vrij om deze standpunten namens zijn cliënte in te nemen. Van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen is daarom geen sprake. Dat betekent dat de klacht ongegrond wordt
verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en J.J.W. Lamme, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 7 maart 2022