ECLI:NL:TADRARL:2022:403 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-312/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:403
Datum uitspraak: 04-07-2022
Datum publicatie: 12-06-2023
Zaaknummer(s): 22-312/AL/MN
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Klager heeft in zijn hoedanigheid van executeur in een concrete kwestie klachten ingediend tegen verweerder. Klager is geen (voormalig) cliënt van verweerder en verweerder is ook niet de advocaat van een wederpartij van klager. Omdat niet is niet gebleken dat klager door het door hem in de klachtonderdelen a, b, d en e gestelde handelen van verweerder rechtstreeks in zijn eigen belang is getroffen zijn die klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk. Voor het overige is niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft jegens klager en is de klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 juli 2022
in de zaak 22-312/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 14 april 2022 met kenmerk Z 1498137HH/SD, door de raad ontvangen op 14 april 2022, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager is tot 1 juli 2018 notaris geweest. In het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw M, hierna: “de moeder”, is klager als oud-notaris tot executeur benoemd. De erfgenamen zijn mevrouw EF, hierna: “de zus”, en de heer HF, hierna: “de broer”.
1.2 Tussen de broer en de zus is een geschil ontstaan over de afwikkeling van de verdeling van de nalatenschap in het kader waarvan gerechtelijke procedures hebben plaatsgevonden. In dit geschil is de broer bijgestaan door verweerder en de zus door mr. Van D-L.
1.3 Op 3 februari 2021 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden bij gelegenheid waarvan tussen de broer en de zus een minnelijke regeling tot stand is gekomen. Over (de uitvoering van) die minnelijke regeling is onenigheid ontstaan, waarna de zus een kort geding procedure tegen de broer aanhangig heeft gemaakt. Op 24 juni 2021 heeft de mondelinge behandeling in kort geding plaatsgevonden. Ter gelegenheid van die mondelinge behandeling is opnieuw een minnelijke regeling tussen de broer en de zus tot stand gekomen, welke regeling is vastgelegd in een proces-verbaal.
1.4 Mr. S, notaris te U, hierna: “de notaris”, is belast met het opmaken van de akte van verdeling van de woning in de boedel aan de broer. In de periode tussen 27 juli 2021 en 17 augustus 2021 hebben klager, de notaris, de zus, de advocaat van de zus en verweerder gecorrespondeerd over het opmaken van de akte van verdeling, het al dan niet verlenen van decharge aan klager en de gelden op de ervenrekening.
1.5 Op 30 juli 2021 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken. Bij brief d.d. 5 september 2021 heeft klager de klacht nader toegelicht.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft opdracht verleend aan de notaris tot het opmaken van een akte van verdeling van de woning aan zijn cliënt, terwijl de akte een onjuiste verklaring bevat, althans in strijd is met de werkelijkheid;
b) Verweerder wilde een andere verdeling laten volgen buiten de notaris om, terwijl zijn cliënt niets toebedeeld kreeg;
c) Verweerder heeft zonder motivering namens zijn cliënt geweigerd om aan klager, in diens hoedanigheid van executeur, decharge te verlenen bij uitkering van het saldo;
d) Verweerder heeft klager, in diens hoedanigheid van executeur, op 27 juli 2021 gesommeerd om voorafgaand aan de toedeling van de woning aan verweerders cliënt, aan de zus een substantieel bedrag over te maken, waardoor de verdeling in twee etappes zou worden uitgevoerd en het principe van gelijk oversteken wordt geëlimineerd;
e) Verweerder wilde klager betrekken in het (doen) betalen buiten de notaris om aan de zus, hetgeen vragen oproept in het kader van witwassen;
f) Verweerder heeft zonder motivering namens zijn cliënt geweigerd akkoord te gaan met de betaling van klagers laatste nota ten bedrage van € 700,-- exclusief BTW ter zake klagers werkzaamheden in diens hoedanigheid van executeur;
g) Verweerder heeft niet gereageerd op klagers verzoek tot het verstrekken van de contactgegevens van de deken van 28 juli 2021.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Klachtonderdelen a, b, d en e)
4.1 De voorzitter overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
4.2 Klager heeft in zijn hoedanigheid van executeur in een concrete kwestie klachten ingediend tegen verweerder. Klager is geen (voormalig) cliënt van verweerder en verweerder is ook niet de advocaat van een wederpartij van klager. De klachtonderdelen a, b, d en e hebben betrekking op de wijze waarop de verdeling van de nalatenschap tussen de broer en de zus is afgewikkeld. Naar het oordeel van de voorzitter is uit de overgelegde stukken en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht niet gebleken dat klager door het door hem in de klachtonderdelen a, b, d en e gestelde handelen van verweerder rechtstreeks in zijn eigen belang is getroffen. De voorzitter zal de klachtonderdelen a, b, d en e daarom met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
Klachtonderdelen c en f)
4.3 In de klachtonderdelen c en f kan klager wel worden ontvangen. De voorzitter overweegt als volgt. Klager verwijt verweerder dat hij zonder motivering namens zijn cliënt heeft geweigerd om decharge te verlenen en klagers nota van € 700,-- te voldoen. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzitter terecht naar voren gebracht dat het niet aan verweerder, maar aan de broer en zus is om, ieder voor zich, te bepalen of zij al dan niet decharge verlenen en tot betaling van klagers nota overgaan. Verweerder is hierin geen partij terwijl naar het oordeel van de voorzitter evenmin is gebleken dat verweerder dit namens zijn cliënt heeft geweigerd. De klachtonderdelen c en f zijn kortom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel g)
4.4 Klager verwijt verweerder tot slot dat deze niet heeft gereageerd op klagers verzoek om de contactgegevens van de deken te verstrekken. Terecht heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat op hem geen tuchtrechtelijke verplichting rust om deze gegevens aan klager te verstrekken. De contactgegevens van de deken zijn openbaar zodat klager zelf toegang heeft tot die gegevens. Derhalve valt geenszins in te zien op grond waarvan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen worden gemaakt van het feit dat hij deze contactgegevens niet aan klager heeft verstrekt. Op grond van het voorgaande is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klachtonderdelen a, b, d en e, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk;
- de klacht onderdelen c, f en g, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2022.

Griffier Voorzitter

Bij afwezigheid van
mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 4 juli 2022