ECLI:NL:TADRARL:2022:401 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-820/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:401 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-12-2022 |
Datum publicatie: | 15-05-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-820/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen advocaat wederpartij. Niet gebleken dat verweerder de hem toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Klacht gedeeltelijk kennelijk ongegrond. Klager komt geen klachtrecht toe wegens schending van gedragsregels 24 en 25, aangezien deze zien op de verhouding tussen advocaten onderling en hij geen advocaat is. Daarop betrekking hebbende klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 19 december 2022
in de zaak 22-820/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 17 oktober 2022 met kenmerk 1899360, door de raad ontvangen op 17 oktober 2022, en van de eventueel in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn broer [D. van E] (hierna: D.) hebben een geschil met hun broer
[M. van E] (hierna: M.) en hun zus [J. van E] (hierna: J.). M. en J. worden in dit
geschil bijgestaan door verweerder. D. wordt thans bijgestaan door mr. T., daarvoor
werd hij bijgestaan door mr. M.
1.2 De ouders van klager en zijn broers en zus zijn gedurende de coronapandemie verhuisd
van [plaats] naar een verzorgingstehuis in [plaats]. Daar ging een periode waarin
aan hen veel zorg moest worden verleend door klager en D. aan vooraf. Voor de verhuizing
zijn de ouders ontoerekeningsvatbaar verklaard en klager en D. handelden als gevolmachtigden
van hun ouders.
1.3 De vader van klager en zijn broers en zus is in maart 2021 overleden aan de gevolgen
van corona, de moeder in december 2021.
1.4 Op 22 april 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt
klager verweerder dat hij:
a) tot en met e)
zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten door
- op 18 maart 2021 op te schrijven:
“tegen de wil van uw ouders en de rest van de familie, alsmede na het monddood maken van cliënten – onder dwang (wederrechtelijk) plaatsen van uw ouders in een voor hen zeer gevaarlijke situatie. Dit door hen willens en wetens gedrogeerd – althans na het onoordeelkundig toedienen van antipsychotica – over te brengen naar een tehuis, terwijl u wist of behoorde te weten dat de kans op besmetting met het coronavirus onder dergelijke omstandigheden meer dan 60 procent bedroeg en de overlevingskans voor de zeer kwetsbare groep mensen van de leeftijd van uw ouders zeer klein is. Een en ander heeft in de ogen van cliënten tot het vroegtijdig overlijden van uw vader geleid”;
– in zijn brief van 7 juni 2021 te vermelden:
“Met andere woorden; welke roerende zaken hebben uw cliënt en de heer [J. van E] zichzelf toegeëigend of vriendelijker geformuleerd; welke goederen bevinden zich bij uw cliënt en de heer [J. van E]? (…) In de boedelbeschrijving worden aan uw client en de heer [J. van E] een bedrag van € 4.000,00 aan rente toegekend. Zulks is in strijd met de bepalingen van het testament en dienen als een oneigenlijke toe-eigening van gelden aangemerkt te worden”.
- in zijn brief van 23 augustus 2021 te schrijven:
“Dit moedwillig achterhouden en verhullen van informatie – alsook het verdonkeremanen van geld en roerende zaken - raakt in vergaande mate de belangen van cliënten en het is hun goed recht hierover een oordeel te hebben. Of u dat nu zint of niet. (…) Zeker niet nu uw zijde initieel de opbrengst van het voertuig kennelijk niet wilde meenemen in de boedelbeschrijving en de facto dus wederrechtelijk toe-eigende. Een en ander is voor cliënten in ieder geval niet acceptabel of serieus te nemen.”
- in zijn brief van 19 november 2021 te vermelden:
“Desalniettemin verzoek ik u nogmaals te bewegen dat de bescheiden en informatie ter zake de verkoop aan cliënten wordt verschaft, mede nu cliënten onlangs hebben vernomen dat er goederen door koper zijn overgenomen. Cliënten hebben recht en belang bij deze informatie.”
f) zich niet houdt aan gedragsregel 24 door niet te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen door
- op 26 februari 2021 aan mr. T. te schrijven:
“Voorts merk ik op dat - hetgeen mij al eerder opviel - u op weinig professionele wijze continu spreekt over ‘wij’. Kennelijk vereenzelvigt u zich met uw cliënten of laat u hen uw brieven schrijven. Vastgesteld wordt - ook op basis van de inhoud - dat u niet als juridische filter optreedt.”
- op 1 juli 2021 aan mr. T. te schrijven:
“Cliënten kunnen zich ook niet aan de indruk onttrekken dat u gewoonweg één op één kritiekloos opschrijft wat uw cliënten zeggen zonder daar een juridische toets aan bloot te stellen”.
g) in strijd handelt met gedragsregel 25 door klager en D. op 18 maart 2021 rechtstreeks
aan te schrijven terwijl D. werd bijgestaan door mr. M. en klager op die bijstand
meeliftte.
h) in strijd handelt met gedragsregel 6 door zich voor het karretje van zijn cliënten
te laten spannen door in zijn brieven telkens nieuwe roerende zaken op te voeren als
zijnde ontbrekend op de boedellijsten terwijl dit items betreft die geen noemenswaardige
geldelijke of emotionele waarde hebben en er juist vele pogingen zijn gedaan om inboedellijsten
op te stellen.
3 VERWEER
Verweerder heeft tegen de diverse klachtonderdelen gemotiveerd verweer gevoerd. De
voorzitter zal hierna, waar nodig, op dat verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de
wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om
de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn
cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden
doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij,
(b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs
kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de
belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk
doel. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van
feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op
de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de hem door de cliënt
verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie
onjuist is. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat
hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt
tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat
zich onthouden van middelen die ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig
noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
4.2 In familierechtelijke kwesties zal de advocaat er bovendien voor moeten waken
dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van de advocaat een zekere
terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die
deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren
van procedures.
4.3 Van belang is voorts dat de Advocatenwet niet beoogt een klachtrecht in het leven
roept voor eenieder, maar slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van
een advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden.
Klachtonderdelen a) tot en met e)
4.4 Ten aanzien van deze klachtonderdelen is naar het oordeel van de voorzitter noch
uit de stukken, noch anderszins gebleken dat verweerder de hiervoor bedoelde hem toekomende
ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet
heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Voldoende duidelijk is dat de
door verweerder in de correspondentie gedane uitlatingen door hem namens zijn cliënten
zijn gedaan en deze zijn ook op voldoende zakelijke wijze weergegeven. Dat klager
een andere visie over de feiten heeft dan de cliënten van verweerder, betekent niet
dat het verweerder niet vrij zou staan om de door zijn cliënten aangehangen visie
naar voren te brengen. Deze klachtonderdelen zijn dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f)
4.5 Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel is van belang dat gedragsregel 24
ziet op de verhoudingen tussen advocaten onderling.
4.6 Het bericht dat verweerder op 26 februari 2021 heeft verzonden, is gericht aan
mr. M., die - zo is tussen partijen niet in geschil - geen advocaat is. Gedragsregel
24 is op hem dus niet van toepassing. Het bericht van 1 juli 2021, waaruit klager
citeert, is gericht aan mr. T., die wel advocaat is. Ten aanzien daarvan komt klager
echter geen klachtrecht toe; dat is aan mr. T. voorbehouden.
4.7 Klager zal in dit klachtonderdeel derhalve kennelijk niet-ontvankelijk worden
verklaard.
Klachtonderdeel g)
4.8 Klager stelt dat verweerder gedragsregel 25 heeft geschonden door zich rechtstreeks
tot hem en D. te wenden, in plaats van tot mr. M. Ook deze gedragsregel ziet op de
verhouding tussen advocaten onderling. Nu mr. M. echter geen advocaat is, zijn de
gedragsregels op hem niet van toepassing. Ook dit klachtonderdeel zal derhalve kennelijk
niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.9 Zou mr. M. wel advocaat zijn geweest, dan zou in beginsel hij en niet klager zich
op schending van gedragsregel 25 hebben kunnen beroepen. Hij stond klager echter niet
bij, zodat dat beroep geen kans van slagen zou hebben.
Klachtonderdeel h)
4.10 Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel geldt naar het oordeel van de voorzitter
dat noch uit de stukken, noch anderszins is gebleken dat verweerder de hem toekomende
ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich jegens klager in enig ander
opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Klager heeft ook
niet voldoende onderbouwd welke van zijn gerechtvaardigde belangen door verweerder
uit het oog zijn verloren.
4.11 Ook dit klachtonderdeel zal kennelijk ongegrond worden verklaard.
Conclusie
4.12 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, deels kennelijk ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klachtonderdelen f) en g), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
niet-ontvankelijk;
- de klachtonderdelen a) tot en met e) en h), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. M.M.C. van der Sanden
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 19 december 2022