ECLI:NL:TADRARL:2022:40 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-213/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:40 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-01-2022 |
Datum publicatie: | 06-04-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-213/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. De raad stelt vast dat het gaat om het handelen van de advocaat die niet de advocaat van klager is, maar van een ander bij wiens zaak klager als derde betrokken is. Verweerder heeft, aan hem toerekenbaar, vergaande onjuistheden geschreven over klager, waarmee hij de belangen van klager onevenredig heeft geschaad. De raad acht dit handelen van verweerder laakbaar. Daarbij komt dat verweerder niet heeft ingezien dat hij dit niet had moeten doen en dat hij pas laat – eerst op de zitting van de raad – zijn excuses daarvoor heeft aangeboden. In het voordeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat hij niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. Berisping. Kostenveroordeling. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 31 januari
2022
in de zaak 21-213/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 mei 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 2 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1161693 van de deken
ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 oktober 2021. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De levenspartner van klager is mevrouw J. van B. Zij was in de periode van 2017
en 2018 een van de managing partners bij Partner in Compliance B.V. De werkzaamheden
werden verricht door middel van de vennootschap Regina X B.V.
2.3 In augustus 2018 is de samenwerking tussen Partner in Compliance en Regina X B.V.
geëindigd.
2.4 Regina X B.V. is in 2019 een gerechtelijke procedure tegen Partner in Compliance
c.s. gestart bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank). Partner in Compliance
c.s. werd bijgestaan door verweerder en mr. K.
2.5 Klager is in die procedure geen procespartij.
2.6 Ter rolle van 17 april 2019 hebben verweerder en mr. K. een conclusie van antwoord
in het incident (tot het treffen van een voorlopige voorziening) bij de rechtbank
ingediend. Die conclusie van antwoord, luidt - voor zover relevant - als volgt:
“Van B heeft, zonder medeweten van of kennisgeving aan de heer S, (een deel van) haar werkzaamheden voor BinckBank N.V. door haar partner laten uitvoeren. De werkzaamheden voor BinckBank N.V. betroffen onder andere het opstellen van beleid omtrent witwassen. Haar partner, de heer [klager], is echter strafrechtelijk veroordeeld voor het witwassen van Inkomsten vla het buitenland. De heer [klager] was daarmee, als veroordeelde "witwasser" door middel van de informatie van Van B op de hoogte van het (huidige en toekomstige) witwasbeleid van BinckBank N.V.”
2.7 Bij brief van 14 mei 2019 heeft klager aan verweerder geschreven dat de door verweerdere
gedane uitlatingen onjuist zijn en hem verzocht de uitlatingen terug te nemen door
de Rechtbank Amsterdam schriftelijk te berichten dat deze uitlatingen als onjuist
en niet ter zake doende als uit het processtuk verwijderd moeten worden beschouwd.
2.8 Bij brief van 20 mei 2019 hebben verweerder en mr. K. geschreven dat zij geen
aanleiding zien om de uitlatingen terug te nemen en geschreven dat uit meerdere (openbare)
bronnen blijkt dat klager (buitenlandse) inkomsten voor de Belastingdienst heeft verzwegen,
althans daarvan verdacht is (geweest) en dat dat kwalificeert als witwassen. Ter ondersteuning
van deze kwalificatie hebben zij verwezen naar de Wikipedia-pagina over witwassen.
2.9 In de periode van 14 mei 2019 en 13 augustus 2019, en op 10 en 11 februari 2020
hebben meerdere e-mail-/briefwisselingen plaatsgevonden tussen klager en verweerder
en mr. K.
2.10 Ter rolle van 24 juli 2019 hebben verweerder en mr. K. een conclusie van antwoord,
tevens van eis in reconventie (hierna: de conclusie) bij de rechtbank ingediend. Bij
deze conclusie is een productie 21 overgelegd: “diverse correspondentie [klager]”.
2.11 Klager heeft op 11 mei 2020 een klacht tegen verweerder ingediend. Op dezelfde
dag heeft klager ook een klacht tegen mr. K. ingediend, die gelijkluidend is aan de
klacht tegen verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) een kenbaar onware alsook onnodig grievende stelling ("ongepaste interventies in diverse correspondentie") te poneren in relatie tot de pagina's 1 tot en met 5 van productie 21 bij de conclusie
van antwoord, tevens van eis in reconventie, genomen ter rolle van 24 juli 2019 van
de rechtbank, in de procedure waarin hij voor de gedaagde partij optreedt;
b) een kenbaar onware alsook onnodig grievende stelling (“strafrechtelijk veroordeeld voor het witwassen van inkomsten via het buitenland") te poneren;
c) een kenbaar onware alsook onnodig grievende stelling te poneren als zou hij zich
aan “witwassen van vermogen” hebben schuldig gemaakt en als onderdeel van "strafrechtelijk veroordeeld voor .." daarvoor zijn veroordeeld;
d) een kenbaar onware stelling te poneren dat hij werkzaamheden voor BinckBank N.V.
heeft verricht die "onder andere het opstellen van beleid omtrent witwassen" betroffen;
e) kenbaar onware stellingen te poneren (i) dat hij "daarmee" als veroordeelde witwasser (...) en (ii) dat hij door niet-bestaande "informatie"
"op de hoogte van het (huidige en toekomstige) witwasbeleid van BinckBank N.V. was";
f) hem eerst verschillende malen ten onrechte en op ontoelaatbare wijze in een hem
niet aangaande procedure bij de rechtbank op te voeren en vervolgens een derde onheus
onder druk te zetten en zelfs aansprakelijk te stellen, omdat hij niet bereid is de
tuchtrechtelijk ontoelaatbare druk van hem zich te laten welgevallen;
g) een kenbaar onware alsook onnodig grievende stelling te poneren dat hij "werkzaamheden niet deugdelijk" en met "amateuristische fouten" zou hebben verricht.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende aangevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 De uitlating dat klager ongepaste interventies zou hebben gedaan is niet onwaar
of onnodig grievend. Klager heeft meermaals verzocht wijzigingen aan te brengen in
reeds ingediende processtukken, onder dreiging van tuchtklachten.
Klachtonderdeel b) tot en met f)
4.3 Klager is geen adressant van de stukken. Daarmee kan klager niet in zijn belangen
zijn geschaad. Klager heeft er zelf voor gekozen alle stukken en correspondentie,
die met die procedure gepaard gaan, tot zich te nemen.
4.4 De stellingen zijn gebaseerd op van de cliënte van verweerder afkomstige informatie,
waar geen reden voor twijfel over aanwezig was. Openbare bronnen bevestigen de informatie.
De wikipediapagina over witwassen bevestigt dat het handelen van klager als witwassen
kwalificeert, ook al is hij daarvoor niet veroordeeld.
Klachtonderdeel g)
4.5 De correspondentie met klager heeft betrekking op de werkzaamheden van klager
in de incassozaak voor Partner in Compliance. Klager heeft in het petitum van de dagvaarding
diverse geldsommen gevorderd, alsmede een daaraan te verbinden dwangsom, terwijl voor
de voldoening van een geldsom geen dwangsom kan worden gevorderd. Nadat verweerder
en mr. K. dit dossier hadden overgenomen, werden zij tijdens de comparitie van partijen
geconfronteerd met deze amateuristische fout. De kantonrechter was niet gecharmeerd
van een dergelijke ondeugdelijkheid en verweerder diende zich hiervoor direct ter
zitting te verantwoorden. In het perspectief van de door klager gemaakte juridische
fout was de gekozen terminologie bepaald niet ongepast en zeker niet onnodig grievend.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt vast dat het gaat om het handelen van de advocaat die niet de advocaat
van klager is, maar van een ander bij wiens zaak klager als derde betrokken is. Volgens
vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt in dat geval aan de advocaat een
grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze
die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar
kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat
over (voor zover hier van belang) een betrokken derde, b) feiten poneert waarvan hij
weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c)
(anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van (voor
zover hier van belang) een betrokken derde onnodig of onevenredig schaadt, zonder
dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
Klachtenonderdelen a) en f)
5.2 Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te
dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door
het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of
kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure
is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel
46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis
van de raad te brengen.
5.3 Klager verwijt verweerder dat hij een onware en onnodig grievende stelling heeft
geponeerd in een procedure (klachtonderdeel a) en een derde onder druk heeft gezet
(klachtonderdeel b). De raad is van oordeel dat klager in deze door verweerder gedane
stelling niet specifiek wordt genoemd. Om die reden is in onvoldoende mate gebleken
dat klager in enig eigen belang is geschaad. Dat geldt ook voor het verwijt dat verweerder
een derde met die stelling onder druk zou hebben gezet. Verweerder is daarmee niet
in zijn belangen geschaad. Dat betekent dat klager ten aanzien van deze klachtonderdelen
niet ontvankelijk wordt verklaard.
Klachtonderdelen b), c), d) en e)
5.4 De partner van klager is (door middel van haar vennootschap Regina X B.V.) de
wederpartij van de cliënten van verweerder. In die procedure zijn de - volgens klager
- onjuiste en onnodig grievende stellingen over klager geponeerd. De raad is van oordeel
dat ondanks dat klager geen procespartij was in die procedure, het aannemelijk is
dat klager en eventueel anderen kennis zouden nemen van die uitlatingen. Gelet daarop
is naar het oordeel van de raad in voldoende mate gebleken dat klager door het handelen
van verweerder in zijn belang is of kan worden getroffen. Dat betekent dat klager
ten aanzien van deze klachtonderdelen wel ontvankelijk is.
5.5 Verweerder heeft in een processtuk geschreven dat - zakelijk weergegeven - de
partner van klager haar werkzaamheden voor haar cliënte BinckBank, heeft laten uitvoeren
door klager en dat die werkzaamheden onder meer het opstellen van beleid omtrent witwassen
inhielden. Voorts heeft verweerder geschreven dat klager strafrechtelijk is veroordeeld
ter zake van witwassen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is naar het
oordeel van de raad vast komen te staan dat deze uitlatingen onjuist zijn. Uit de
op rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 juni 2017
blijkt immers dat klager is veroordeeld ter zake van (onder meer) het opzettelijk
onjuist doen van een belastingaangifte en dus niet ter zake van witwassen. Voorts
gaat de raad er van uit dat het door klager geschreven memo slechts een zakelijke
beschrijving van de ondernemingsrechtelijke aspecten van een bepaalde rechtsvorm bevat,
zoals klager heeft betoogd, en dat de stelling dat hij heeft meegeschreven aan het
witwasbeleid van BinckBank (daarom) niet waar is. Verweerder heeft deze stelling van
klager met betrekking tot zijn werkzaamheden weliswaar betwist, maar die betwisting
is niet gemotiveerd en niet onderbouwd.
5.6 De raad is van oordeel dat verweerder de vergaande aantijgingen en de feiten die
daaraan ten grondslag zouden liggen, gelet op de aard ervan, niet zomaar, dus zonder
voorafgaand onderzoek had kunnen doen en/of zomaar naar voren had kunnen brengen.
Verweerder heeft echter zonder deze feiten te verifiëren, volhard in zijn onjuiste
uitlatingen. Verweerder had eenvoudig via rechtspraak.nl kunnen nagaan waarvoor klager
was veroordeeld. De raad is van oordeel dat verweerder door zo te handelen feiten
heeft geponeerd waarvan hij wist of kon weten dat deze in strijd met de waarheid zijn,
waarmee hij de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad. Verweerder
heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld zoals bedoeld in artikel 46 van
de Advocatenwet. Dat betekent dat deze klachtonderdelen gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel g)
5.7 Gelet op de uitleg van verweerder en gezien de correspondentie tussen klager en
verweerder, waarin ook klager zich niet onbetuigd heeft gelaten, is naar het oordeel
van de raad niet gebleken dat verweerder door te stellen dat sprake was van een door
klager begane amateuristische fout, de belangen van klager onnodig of onevenredig
heeft geschaad. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft, aan hem toerekenbaar vergaande onjuistheden geschreven over
klager, waarmee hij de belangen van klager onevenredig heeft geschaad. De raad acht
dit handelen van verweerder laakbaar. Daarbij komt dat verweerder niet heeft ingezien
dat hij dit niet had moeten doen en dat hij pas laat – eerst op de zitting van de
raad – zijn excuses daarvoor heeft aangeboden. In het voordeel van verweerder houdt
de raad er rekening mee dat hij niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. Gelet
op alle omstandigheden acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,-
aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 21-213/AL/MN.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klager ten aanzien van de klachtonderdelen a) en f) niet-ontvankelijk;
- verklaart de klachtonderdelen b), c), d) en e) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel g) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 31 januari 2022