ECLI:NL:TADRARL:2022:399 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-103/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:399 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-04-2022 |
Datum publicatie: | 22-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-103/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen een curator. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 25 april 2022
in de zaak 22-103/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 8 februari 2022 met kenmerk 2021KNN145/1565713, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is als een van de vennoten van VOF Glaszettersbedrijf B failliet verklaard
op 11 april 2017, waarbij mr. B is benoemd tot curator.
1.2 Door J. van D is (zonder onderliggende stukken) een vordering op klager bij de
curator ingediend.
1.3 Deze vordering is niet erkend en door verweerder op de lijst van (voorlopig) betwiste
vorderingen geplaatst. De curator beschikte niet over het adres van Van D.
1.4 De woning van klager is als actiefpost in het faillissement verkocht.
1.5 Omdat klager het niet eens was met de verkoop van de woning heeft hij een klacht
ingediend bij de rechter-commissaris. Bij brief van 14 augustus 2020 heeft de rechter-commissaris
op de klacht gereageerd en geconcludeerd dat de curator steeds juist heeft gehandeld.
1.6 Op 8 juli 2021 heeft er een verificatievergadering plaatsgevonden, waarop is bepaald
dat Van D moest worden opgeroepen. Tevens is bepaald dat er een nadere verificatievergadering
zal worden gehouden op 24 augustus 2021.
1.7 Nadat er contact met Van D tot stand was gekomen en was gebleken dat klager ook
een vordering op Van D had, is er in samenspraak met de advocaat van klager, mr. P,
een schikking tot stand gekomen inzake de vorderingen over en weer. Deze schikking
is op 24 augustus 2021 goedgekeurd door de rechter-commissaris.
1.8 Het faillissement is beƫindigd vanwege de homologatie van een akkoord met de schuldeisers.
1.9 Op 26 oktober 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft de ingediende vordering van J. van D opgenomen op de lijst van
schuldeisers terwijl verweerder niet heeft kunnen vaststellen of J. van D een vordering
heeft.
b) Op basis van de gegevens op de lijst van schuldeisers heeft verweerder ten onrechte
besloten de woning van klager te verkopen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Verweerder
heeft de vordering van J. van D geplaatst op de lijst van (voorlopig) betwiste vorderingen
en dus niet erkend. Er is geen verband tussen de vordering van en op J. van D en de
verkoop van de woning van klager. Via de rechtbank heeft verweerder het adres van
J. van D kunnen achterhalen. Om een mogelijke renvooiprocedure te voorkomen, is het
schikkingsvoorstel tot het over en weer verlenen van kwijting gedaan. Deze schikking
is goedgekeurd door de rechter-commissaris en op de verificatievergadering waarop
klager en diens advocaat aanwezig waren, besproken. Laatstgenoemden hebben geen bezwaar
tegen de schikking geuit. Van paulianeus handelen is geen sprake.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid
van curator. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht
heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een
behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt
in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van curator, blijft voor
hem het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat
die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium
dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst
wordt namelijk slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie
zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.
4.2 Voor het handelen van een advocaat als curator brengt deze maatstaf mee dat niet
snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer
omdat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende, soms tegenstrijdige
belangen moet behartigen en dat hij bij het nemen van zijn beslissingen, die vaak
geen uitstel kunnen lijden, ook rekening behoort te houden met belangen van maatschappelijke
aard. Verder speelt een rol dat de curator zijn taak uitoefent onder toezicht van
de rechter-commissaris en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is
om te beslissen of het handelen van de curator zich binnen de wettelijke kaders afspeelt.
Tot slot speelt een rol dat het aan de civiele rechter is om te beslissen in civielrechtelijke
geschillen waarin een curator in die hoedanigheid betrokken raakt. Voor de tuchtrechter
is daarbij in beginsel geen rol weggelegd. Slechts wanneer een curator in een civielrechtelijk
geschil een standpunt zou innemen dat in redelijkheid niet verdedigbaar is, zou sprake
kunnen zijn van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
4.3 Verweerder heeft gemotiveerd en onderbouwd met stukken aangevoerd dat hij de vordering
van J. van D op de lijst van (voorlopig) betwiste vorderingen heeft geplaatst en dus
niet heeft erkend. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat er geen verband bestaat
tussen de vordering van en op J. van D en de verkoop van de woning van klager. Gelet
op deze gemotiveerde betwisting van verweerder is niet gebleken dat de feiten die
klager aan zijn verwijten ten grondslag legt juist zijn. Dat heeft tot gevolg dat
de juistheid van de verwijten en daarmee de gegrondheid van de klachtonderdelen niet
vast is komen te staan. De voorzitter acht verder van belang dat klager deze verwijten
eerder ook al aan de rechter-commissaris heeft voorgelegd en de rechter-commissaris
daarover heeft geoordeeld dat verweerder steeds juist heeft gehandeld.
4.4 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat niet vast is komen te
staan dat verweerder zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen is de
advocatuur wordt geschaad. Dat betekent dat de klacht in beide onderdelen kennelijk
ongegrond zal worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. W.B. Kok
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 25 april 2022