ECLI:NL:TADRARL:2022:396 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-112/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:396 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-05-2022 |
Datum publicatie: | 22-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-112/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. De voorzitter is van oordeel dat verweerder aan klaagster voldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij in het geval de aanvragen om toevoegingen zouden worden afgewezen, verweerder op basis van een uurtarief van € 190,00 excl. btw zou moeten betalen. Niet is gebleken dat verweerder bij het aanvragen van de toevoegingen en het in rekening brengen van zijn werkzaamheden tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De juistheid van de verwijten dat verweerder klaagster onder druk heeft gezet om zijn rekening te voldoen (klachtonderdeel b) en verweerder de beslagvrije voet onjuist heeft berekend (klachtonderdeel c), zijn niet vast komen te staan. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 16 mei 2022
in de zaak 22-112/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 10 februari 2022 met kenmerk 2021KNN100/1491238, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft zich op 1 november 2018 tot verweerder gewend voor rechtsbijstand
inzake een procedure bij de rechtbank Rotterdam tegen de stichting SKIP en inzake
het door Armaere Incassospecialisten gelegde beslag op de bankrekeningen van klaagster.
1.2 In het door klaagster en verweerder ondertekende intake- en opdrachtformulier
is een passage over het honorarium van verweerder opgenomen. Die passage luidt, voor
zover relevant, als volgt:
“Toevoegen aanvragen: Ja.
Indien de zaak leidt tot een financieel voordeel waarbij u een geldbedrag ontvangt dat ten minste 50% van het heffingsvrije vermogen bedraagt, trekt de Raad voor Rechtsbijstand achteraf uw toevoeging in en moet u de kosten voor rechtsbijstand alsnog zelf betalen, op basis van onderstaand overeengekomen uurtarief.
Afgesproken tarief: € 190 per uur excl. 6% kantoorkosten en 21% btw.”
1.3 Voor beide zaken heeft verweerder op 27 november 2018 toevoegingen aangevraagd.
Bij brief van 4 december 2018 heeft de Raad voor Rechtsbijstand deze aanvragen afgewezen.
Vervolgens heeft verweerder namens klaagster een verzoek om peiljaarverlegging ingediend.
Bij brief van 7 februari 2019 heeft de Raad voor Rechtsbijstand ook dat verzoek afgewezen.
Klaagster heeft tegen de beslissingen van de Raad voor Rechtsbijstand geen bezwaar
gemaakt.
1.4 Na de afwijzingen van de aangevraagde toevoegingen, heeft verweerder (uiteindelijk)
zijn facturen en urenoverzichten aan klaagster gestuurd. Tegen het aantal uren en
de hoogte van het uurtarief heeft klaagster bij verweerder geen bezwaar gemaakt.
1.5 Op 19 juli 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft er niet voor gezorgd dat de Raad voor Rechtsbijstand toevoegingen
heeft afgegeven en in plaats daarvan heeft verweerder al zijn werkzaamheden in rekening
gebracht op basis van het uurtarief van € 190,00 excl. btw.
b) Verweerder heeft klaagster ten onrechte onder druk gezet om zijn rekening te voldoen.
c) Verweerder heeft de beslagvrije voet niet juist berekend, waardoor klaagster schade
heeft geleden.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Verweerder
heeft twee toevoegingen voor klaagster aangevraagd. Toen deze waren afgewezen, heeft
hij voor klaagster een peiljaarverlegging aangevraagd. Dit heeft niet geleid tot afgifte
van de toevoegingen. Verweerder heeft klaagster duidelijk meegedeeld dat zij hem bij
afwijzing van de toevoegingen op basis van een uurtarief van € 190,00 excl. btw diende
te betalen. Hij heeft lang gewacht met het starten van het betalingstraject. Verweerder
heeft de urenspecificaties bij zijn nota’s gevoegd. Verweerder heeft de beslagvrije
voet juist en in het voordeel van klaagster berekend.
4 BEOORDELING
4.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij
de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten
handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen.
Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art.
10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die
regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van
belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval
beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).
4.2 Gedragsregel 16, lid 1 bepaalt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient
te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand,
onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk
aan zijn cliënt te bevestigen.
Gedragsregel 17, lid 1 bepaalt dat een advocaat bij het vaststellen van zijn declaratie
een redelijk honorarium in rekening behoort te brengen. Gedragsregel 17 lid 2 bepaalt
dat een advocaat er zorg voor draagt dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke
afspraken zijn gemaakt over zijn honorarium, de doorbelasting van kosten, en de wijze
van declareren.
Gedragsregel 18, lid 1 bepaalt dat een advocaat verplicht is om met zijn cliënt vóór
de aanvaarding van de opdracht en verders steeds tussentijds wanneer daartoe aanleiding
bestaat te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde
rechtshulp te verkrijgen. Gedragsregel 18, lid 2 bepaalt dat een advocaat voor de
behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden geen vergoeding,
in welke vorm dan ook, zal bedingen of in ontvangst nemen, afgezien van eigen bijdragen,
verschotten en proceskosten volgens de daarvoor geldende regels.
Klachtonderdeel a)
4.3 De voorzitter stelt op grond van het dossier vast dat verweerder twee toevoegingen
voor klaagster heeft aangevraagd, maar dat deze aanvragen door de Raad voor Rechtsbijstand
zijn afgewezen. Na deze afwijzingen heeft verweerder facturen aan klaagster gestuurd.
Verweerder stelt dat hij klaagster tijdens het intakegesprek duidelijk heeft meegedeeld
dat zij hem op basis van een uurtarief van € 190,00 excl. btw zou moeten betalen,
indien er geen toevoegingen zouden worden verleend. Klaagster heeft deze lezing van
verweerder niet betwist. Deze stelling wordt ook (deels) bevestigd door het intakeformulier.
Op dat door klaagster en verweerder ondertekende formulier staat dat indien de toevoeging
door de Raad voor Rechtsbijstand wordt ingetrokken, klaagster de kosten voor rechtsbijstand
zelf moet betalen. Op dat formulier is ook het uurtarief (€ 190,- excl. btw) van verweerder
vermeld.
4.4 De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder aan klaagster
voldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij in het geval de aanvragen om toevoegingen
zouden worden afgewezen, verweerder op basis van een uurtarief van € 190,00 excl.
btw zou moeten betalen. Niet is gebleken dat verweerder bij het aanvragen van de toevoegingen
en het in rekening brengen van zijn werkzaamheden tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld. Dat betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond zal worden verklaard.
Klachtonderdelen b) en c)
4.5 De verwijten dat verweerder klaagster onder druk heeft gezet om zijn rekening
te voldoen (klachtonderdeel b) en verweerder de beslagvrije voet onjuist heeft berekend
(klachtonderdeel c) heeft verweerder gemotiveerd en onderbouwd met stukken betwist.
Verweerder heeft aangevoerd dat de beslagvrije voet in het voordeel van klaagster
is gewijzigd en hij heeft onder meer een brief van hem aan Armaere Incassospecialisten
& Gerechtsdeurwaarders overgelegd waarin zijn berekening van de beslagvrije voet is
opgenomen. Gelet op deze overgelegde stukken is de juistheid van deze verwijten niet
vast komen te staan. Nu ook overigens niet is gebleken dat verweerder bij de berekening
van de beslagvrije voet of in zijn communicatie met klaagster over zijn facturen tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld, zullen deze klachtonderdelen daarom kennelijk ongegrond
worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2022.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 16 mei 2022