ECLI:NL:TADRARL:2022:394 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-1018/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:394 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-04-2022 |
Datum publicatie: | 22-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 21-1018/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klachten over de advocaat van de wederpartij. De voorzitter verklaart de klacht over het handelen van verweerster in alle onderdelen ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 11 april 2022
in de zaak 21-1018/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 20 december 2021 met kenmerk 2021KNN079/1470942, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is gehuwd geweest met mevrouw T. Partijen hebben twee minderjarige dochters.
1.2 Mevrouw T werd in eerste instantie bijgestaan door mr. T. Vanaf 24 september 2020
wordt zij bijgestaan door verweerster.
1.3 Op 13 november 2019 is er bij de rechtbank Midden-Nederland een verzoekschrift
van klager binnengekomen, strekkende tot echtscheiding met nevenvorderingen. Klager
werd in deze procedure bijgestaan door mr. D, advocaat te [plaats].
1.4 Beide ouders oefenen het gezag uit over de twee dochters, die bij klager wonen.
Bij beschikking van 5 juni 2020 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland,
de twee dochters voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld van de Gecertificeerde
Instelling (GI) Samen Veilig Midden-Nederland. Door de GI is aan het einde van dat
jaar een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling (OTS) ingediend.
1.5 Het verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen is behandeld op de
zitting van de rechtbank Midden-Nederland van 15 februari 2021. Op die zitting waren
klager en mevrouw T, beiden met hun advocaat, aanwezig.
1.6 Bij brief van 25 februari 2021 heeft verweerster het volgende aan de advocaat
van klager geschreven:
“Via cliënte vernam ik dat uw cliënt op de zitting bij de rechtbank Utrecht gelogen heeft over zijn dienstbetrekking en het heeft doen voorkomen alsof hij nog steeds bij dezelfde werkgever werkte. Dit blijkt niet juist. Inmiddels is gebleken dat hij al sinds enige tijd niet meer werkzaam was bij zijn vorige werkgever, maar wellicht wel nog betaald kreeg t/m dec. 2020. In goed vertrouwen heb ik de griffier vanuit de telefoon van uw cliënt de gegevens laten opschrijven en voorlezen. Uw cliënt werkte toen al bij een andere werkgever en wist dat dit onjuist was. U begrijpt dat hiermee het achterwege laten van het verstrekken van inkomensgegevens in de procedure ook in een iets ander daglicht komt te staan. In procedures geldt zowel voor advocaten als partijen een verplichting de waarheid te vertellen.”
1.7 Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 26 april 2021 is de echtscheiding
uitgesproken.
1.8 Verweerster heeft namens haar cliënte op 1 juni 2021 een verweerschrift inzake
de verlenging OTS en een verzoekschrift inzake de vervanging van de GI bij de rechtbank
Midden-Nederland ingediend. Op 2 juni 2021 vond de zitting over deze zaken plaats.
1.9 Op 18 juni 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
dat zij:
a) continu procedures voert waardoor klager op onacceptabele kosten wordt gebracht;
b) ongepaste uitlatingen heeft gedaan doordat zij klager in haar brief d.d. 25 februari
2021 aan de advocaat van klager heeft uitgemaakt voor leugenaar;
c) onjuiste informatie heeft gegeven over het onderzoek door de recherche naar aanleiding
van de aangifte van de cliënte van verweerster tegen klager wegens smaad;
d) na sluiting van de zitting op 2 juni 2021 nog enige tijd in de rechtszaal is gebleven
en in overleg met rechter is gegaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
3.2 Als advocaat van de wederpartij van klager komt verweerster een grote mate van
vrijheid toe om haar cliënte bij te staan op de wijze die haar goeddunkt. Van deze
vrijheid heeft zij geen onjuist gebruik gemaakt. Anders dan klager stelt heeft verweerster
klager niet op onnodige kosten gebracht door het “continu voeren van procedures”. In de door klager geïnitieerde echtscheidingsprocedure is zij vanaf 24 september 2020
betrokken. Daarna heeft zij alleen een verweerschrift inzake de verlenging OTS ingediend
alsmede (tegelijkertijd) een verzoekschrift vervanging GI. Daarnaast heeft zij getracht
te schikken.
Klachtonderdeel b)
3.3 Gebleken is dat klager ingaande 1 januari 2021 een andere baan had, terwijl hij
dit op de zitting van 15 februari 2021 niet had gemeld. Klager heeft zijn salarisstrook
van december 2020 getoond als zijn actuele inkomen en daarmee onjuiste informatie
gegeven. Op de zitting bracht verweerster ter sprake dat klager geen recente salarisstroken
heeft overgelegd.
Klachtonderdeel c)
3.4 Verweerster is afgegaan op de informatie van haar cliënte. Zij mocht hierop afgaan
en had geen reden om daaraan te moeten twijfelen.
Klachtonderdeel d)
3.5 Na sluiting van de zitting op 2 juni 2021 heeft verweerster geen mededelingen
aan de rechter gedaan. Wel heeft haar cliënte de rechter gevraagd hoe de zaak verder
zou gaan. De rechter heeft antwoord gegeven en aan de ook nog aanwezige gezinsvoogd
gevraagd het antwoord door te geven aan klager die al uit de rechtszaal was gelopen.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van
de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof
van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen
van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt.
Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat
a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij
weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c)
(anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt
gediend.
4.2 Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen
waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een
bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen
in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen (HvD
26 juni 2017, 160289). De in dit verband door de advocaat te betrachten terughoudendheid
mag zowel worden verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze
naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures
en het nemen van maatregelen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit
uitgangspunt beoordelen.
Klachtonderdeel a)
4.3 Klager verwijt verweerster dat zij - in strijd met gedragsregel 6 - continu procedures
voert waardoor klager op onacceptabele kosten wordt gebracht. Verweerster heeft betwist
dat zij onnodige kosten bij klager heeft veroorzaakt en onder meer aangevoerd dat
zij haar cliënte pas vanaf september 2020 in deze toen al lopende procedure bijstaat
en kort na die overname de advocaat van klager (tevergeefs) heeft benaderd om te bezien
of er nog geschikt kon worden. De voorzitter is van oordeel dat de juistheid van dit
verwijt tegenover deze gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet is vast
komen te staan. Dat leidt ertoe dat de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond
zal verklaren.
Klachtonderdeel b)
4.4 Klager verwijt verweerster dat zij hem in haar brief van 25 februari 2021 aan
de advocaat van klager heeft uitgemaakt voor leugenaar. De voorzitter stelt vast dat
verweerster klager in die brief niet een leugenaar heeft genoemd. Wel heeft verweerster
in de brief heeft geschreven dat zij ‘via cliënte vernam […] dat uw cliënt op de zitting bij de rechtbank Utrecht gelogen
heeft over zijn dienstbetrekking en het heeft doen voorkomen alsof hij nog steeds
bij dezelfde werkgever werkte.’ Ook in haar brieven van 2 en 3 maart 2021 heeft zij (onderbouwd) gesteld dat klager
belangrijke informatie over zijn inkomen had achtergehouden. De voorzitter is van
oordeel dat het verweerster als advocaat van de wederpartij vrij stond om dat op die
wijze aan klagers advocaat te schrijven. Zij heeft daarmee de belangen van klager
niet onnodig of onevenredig geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend.
Dat betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond zal worden verklaard.
Klachtonderdeel c)
4.5 Klager verwijt verweerster dat zij in de procedure heeft aangegeven dat de aangifte
tegen klager wegens smaad nog wordt onderzocht door de politie, terwijl klager van
de politie heeft gehoord dat er is besloten om deze aangifte te sluiten.
4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft van haar cliënte vernomen
dat zij contact had opgenomen met de politie en dat haar was verteld dat op deze aangifte
nog niet was beslist en zij het zou horen indien deze zaak zou worden geseponeerd.
De voorzitter is van oordeel dat gelet hierop niet vast is komen te staan dat de stelling
van verweerster in strijd met de waarheid is en in het geval deze stelling wel onjuist
is - zoals klager heeft betoogd - is niet gebleken dat verweerster dat wist of redelijkerwijs
kon weten. Dat betekent dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Dit klachtonderdeel zal kennelijk ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel d)
4.7 Op grond van de klacht en de reactie van verweerster kan worden vastgesteld dat
na de zitting van 2 juni 2021 - terwijl klager de zittingzaal al had verlaten - de
cliënte van verweerster (in het bijzijn van verweerster) aan de rechter vroeg hoe
het verder zou gaan. De rechter gaf daarop antwoord en vroeg aan de gezinsvoogd om
dat antwoord door te geven aan klager. Nu niet is gebleken dat verweerster op dat
moment mededelingen aan de rechter heeft gedaan, is naar het oordeel van de voorzitter
niet vast komen te staan dat verweerster in strijd met gedragsregel 21 of anderszins
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel
kennelijk ongegrond zal worden verklaard.
Conclusie
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 april 2022.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 11 april 2022