ECLI:NL:TADRARL:2022:389 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-952/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:389 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-02-2022 |
Datum publicatie: | 16-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 21-952/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in beide onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 14 februari 2022
in de zaak 21-952/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord Nederland (hierna: de deken) van 25 november 2021 met kenmerk 2021 KNN055/1397449, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is in een echtscheidingsprocedure gewikkeld met mevrouw M. van H, die wordt
bijgestaan door verweerster. Klager wordt bijgestaan door mr. De H. Klager en Van
H hebben twee minderjarige kinderen.
1.2 Op 10 februari 2021 heeft verweerster een verzoekschrift tot echtscheiding met
nevenvorderingen ingediend, welk verzoekschrift op 22 februari 2021 door de deurwaarder
aan klager is betekend.
1.3 Voorafgaand aan dit verzoekschrift heeft verweerster namens haar cliënte een verzoekschrift
voorlopige voorzieningen ingediend dat is behandeld door de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Leeuwarden, op de zitting van 18 januari 2021.
1.4 Naast de echtscheidingsprocedure speelde er een beroep van klager in een bestuursrechtelijke
zaak. In deze zaak vond er op 14 januari 2021 een zitting bij de rechtbank Noord-Nederland
plaats, waarbij ook verweerster en haar cliënte aanwezig waren als belanghebbende.
1.5 Op 28 april 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft zich racistisch gedragen jegens klager door niet naast klager
te willen gaan zitten bij de mondelinge behandeling op 14 januari 2021.
b) Verweerster heeft met haar verzoekschrift voorlopige voorzieningen de verbinding
tussen klager als vader en de kinderen verbroken. Er is geen voorlopige omgangsregeling
vastgesteld.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
3.2 Op de zitting van 14 januari 2021 dienden klager en verweerster conform de coronarichtlijnen
plaats te nemen op stoelen die op 1,5 meter of meer afstand stonden. Klager wilde
plaatsnemen op een stoel die op minder dan 1,5 meter afstand stond van de stoel van
verweerster. Er was ook geen “kuch scherm” geplaatst. Mogelijk heeft verweerster opgemerkt dat de afstand onvoldoende was. De
rechter heeft klager verwezen naar een andere stoel op meer afstand.
3.3 Klager heeft zich bij de behandeling van de voorlopige voorzieningen niet laten
bijstaan door een advocaat. Er is namens klager geen omgangsverzoek ingediend. De
rechtbank kon hiertoe dus ook niet beslissen. Namens haar cliënte is richting de huidige
advocaat van klager herhaaldelijk het voorstel gedaan om omgang te laten plaatsvinden
via het zogenaamde BOCS-traject, doch hier is niet op gereageerd. Gelet hierop valt
verweerster niets tuchtrechtelijk te verwijten.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van
de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof
van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen
van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt.
Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat
a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij
weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c)
(anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt
gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld
te worden.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Verweerster heeft over de zitting van 14 januari 2021 verklaard dat de rechter
- mogelijk op haar verzoek - klager heeft verwezen naar een andere stoel vanwege de
geldende coronarichtlijnen. Klager heeft deze verklaring over de gang van zaken op
die zitting niet weersproken. De juistheid van het verwijt dat verweerster zich schuldig
zou hebben gemaakt aan racisme, is gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door
verweerster niet komen vast te staan. Ook overigens is op geen enkele wijze gebleken
dat verweerster zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Dit klachtonderdeel zal daarom
kennelijk ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Als advocaat van de wederpartij stond het verweerster vrij om het verzoekschrift
voorlopige voorziening in te dienen. Op grond van wat verweerster naar voren heeft
gebracht - waaronder de omstandigheid dat er namens klager geen omgangsverzoek is
ingediend en er door de cliënte van verweerster wel degelijk voorstellen zijn gedaan
om omgang te laten plaatsvinden - valt niet in te zijn waarom het nu juist verweerster
tuchtrechtelijk te verwijten valt dat er geen omgangsregeling tot stand is gebracht.
Dit klachtonderdeel zal kennelijk ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in
beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. W.B.
Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2022.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 14 februari 2022