ECLI:NL:TADRARL:2022:387 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-686/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:387 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-11-2022 |
Datum publicatie: | 27-02-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-686/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 14 november 2022
in de zaak 22-686/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 30 augustus 2022 met kenmerk Z 1874196/FB/sd, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster heeft de ex-partner van klager bijgestaan in diverse procedure, waaronder
twee kortgedingen.
1.2 Bij dagvaarding van 30 april 2019 is namens de cliënte van verweerster gevorderd
dat klager de huurwoning van partijen zal verlaten, de inboedel ter vrije beschikking
te stellen en dat hij zich laat uitschrijven van het betreffende adres.
1.3 Op 7 mei 2019 heeft verweerster aan de rechtbank de betekende dagvaarding, producties
en een aanvullende productie toegezonden.
1.4 De zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2019. Klager is daarin niet bijgestaan
door een advocaat.
1.5 Op 16 en 18 mei 2019 heeft klager een brief aan de rechtbank geschreven ter aanvulling
van zijn mondelinge verweer.
1.6 Bij vonnis van 29 mei 2019 is klager veroordeeld om de woning te verlaten, de
woning en de zich daarin bevindende inboedel ter vrije beschikking aan zijn ex-partner
te stellen en de woning niet meer te betreden.
1.7 Vervolgens is klager een kort geding gestart tot afgifte van de inboedelgoederen.
1.8 Verweerster heeft namens de ex-partner van klager op 23 augustus 2019 een conclusie
van antwoord ingediend en in reconventie gevorderd dat klager bepaalde goederen dient
af te geven, herstelkosten betreffende de auto dient te betalen en een openstaand
bedrag aan kinderopvangkosten dient te voldoen.
1.9 Voorafgaande aan het kort geding hebben verweerster en de advocaat van klager
geprobeerd de zaak te schikken (bijlage bij de klacht).
1.10 Tussen klager en zijn ex-partner is thans nog een procedure aanhangig over wijziging
van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. In januari 2022 heeft daarin een
zitting plaatsgevonden en zijn partijen verwezen naar het Uniform Hulpaanbod.
1.11 Op 5 april 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) het verstrekken van valse en misleidende informatie aan de rechtbank;
b) relevante informatie te verzwijgen en bewijs verborgen te houden om zo een gunstige
uitkomst van uw zaken te krijgen;
c) het verstrekken van valse informatie aan overheidsinstanties;
d) betrokken te zijn bij het op onrechtmatige wijze verkrijgen van privé-informatie
van hem, die vervolgens in een rechtszaak tegen hem gebruikt is.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft de klacht gemotiveerd betwist. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van
de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van
Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van
zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt.
Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat
a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij
weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c)
(anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt
gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld
te worden.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klager stelt dat verweerster in de dagvaarding onterechte beschuldigingen heeft
geuit en valse documenten heeft overgelegd. De voorzitter is van oordeel dat op grond
van de stukken niet is gebleken van omstandigheden waaruit blijkt dat verweerster
bewust onwaarheden te berde heeft gebracht, noch dat zij had moeten weten dat de informatie
die zij namens haar cliënte in het geding heeft gebracht onjuist zou zijn. Zij hoefde
niet te twijfelen aan de juistheid van de van haar cliënte afkomstige informatie.
De voorzitter overweegt voorts dat het aan de civiele rechter is om een oordeel te
geven over de door de beide partijen ingenomen standpunten; niet aan de tuchtrechter.
Op grond van het voorgaande zal de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond
verklaren.
Klachtonderdeel b)
4.3 Klager verwijt verweerster dat zij relevante informatie heeft verzwegen en bewijs
verborgen heeft gehouden. Klager heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat verweerster
in de procedure over de zorgregeling op de zitting van de rechtbank heeft verklaard
dat zij in november 2021 een brief aan klager heeft gestuurd. Volgens klager heeft
hij deze brief echter nooit heeft ontvangen. Klager is van mening dat verweerster
de brief aangetekend had moeten versturen en dat de brief ook naar zijn advocaat had
moeten worden gezonden.
4.4 De raad is van oordeel dat het verweerster vrij stond om te melden dat zij de
brief aan klager had gezonden. Verweerster was niet verplicht om deze brief aangetekend
te versturen en uit de stukken is niet gebleken dat verweerster op het moment van
het verzenden van de brief wist of had moeten weten dat klager door een advocaat werd
bijgestaan. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster is dan ook geen
sprake. Dat verweerster klager op een zitting in een kwaad daglicht heeft gezet, is
tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster niet vast komen te staan.
Gelet op het voorgaande wordt dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdelen c) en d)
4.5 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
Het is aan de klager om de feiten waarop hij zijn klacht baseert voldoende aannemelijk
te maken. Dat heeft klager niet gedaan. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerster
valse informatie aan overheidsinstanties heeft verstrekt. Verweerster heeft uitgelegd
dat zij op grond van het procesreglement verplicht is om van ieder stuk dat zij in
een gerechtelijke procedure bij de rechtbank indient, een afschrift aan de Raad voor
de Kinderbescherming te sturen. Dat heeft zij ook in deze zaak gedaan. Dat deze berichten
aan de Raad voor de Kinderbescherming feiten bevatten waarvan verweerster wist of
redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd met de waarheid zijn, is niet gebleken.
Ook is op geen enkele wijze vast komen te staan dat verweerster betrokken is geweest
bij het op onrechtmatige wijze verkrijgen van privé-informatie over klager. Klachtonderdelen
c) en d) worden dan ook kennelijk ongegrond verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in
alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 14 november 2022