ECLI:NL:TADRARL:2022:386 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-781/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:386 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-12-2022 |
Datum publicatie: | 27-02-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-781/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de deken. De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
eslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 5 december 2022
in de zaak 22-781/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster 1
klaagster 2
klaagster 3
klaagsters
gemachtigde: mr. F, advocaat te [plaats]
over
verweerder
mr. P.H.N. van Spanje, in zijn hoedanigheid van (waarnemend) deken van de Orde van
Advocaten in het arrondissement Gelderland
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 3 oktober 2022 met kenmerk Z1499342/MK/SD, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder was ten tijde van de periode waarop de ingediende klachten betrekking
hebben waarnemend deken c.q. lid van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Gelderland.
1.2 Bij brief van 18 maart 2021 hebben klaagsters een klacht ingediend tegen mr. N.
en mr. D. die beiden kantoor houden te Nijmegen. In deze brief werd verwezen naar
een op 24 december 2020 ingediend "verzoekschrift tot herziening van een tuchtrechtelijke beslissing tevens inhoudende
de indiening van nieuwe klachten tevens inhoudende een verzoek tot doorverwijzing".
1.3 Bij brief van 17 mei 2021 heeft verweerder in zijn hoedanigheid van waarnemend
deken klaagsters bericht dat hij alvorens de klachten ter kennis te brengen van de
Raad van Discipline op grond van artikel 46c lid 3 Advocatenwet een onderzoek naar
de klachten dient in te stellen.
1.4 In dat kader stelde verweerder aan klaagsters de vraag waarom zij menen dat er
(mogelijk) geen sprake is van het "ne bis in idem"-beginsel als bedoeld in artikel 47b lid 1 Advocatenwet. Verweerder verzocht klaagsters
uiterlijk binnen een termijn van 14 dagen te antwoorden. Verder gaf verweerder aan
na ontvangst van de reactie van klaagsters of na verloop van de termijn van 14 dagen
de klachten zo spoedig mogelijk te verzenden aan de Raad van Discipline.
1.5 Bij brief van 27 mei 2021 hebben klaagsters antwoord gegeven en (onder meer) bericht
dat zij het niet eens zijn met de wijze van behandeling van de klachten door verweerder;
reden waarom zij aangeven geen vertrouwen te hebben in een onbevangen behandeling
van hun klacht door de Orde van Advocaten Gelderland.
1.6 Bij brief van 2 juni 2021 heeft verweerder aan klaagsters geschreven dat hij de
brief van klaagsters van 27 mei 2021 nader zal onderzoeken en beoordelen.
1.7 Bij brief van 8 juni 2021 hebben klaagsters wederom verzocht om hun klachten onmiddellijk
aan de Raad van Discipline door te zenden.
1.8 Klaagsters hebben op 15 juni en 29 juni 2021 een klacht tegen verweerder ingediend
bij de Orde van Advocaten Gelderland.
1.9 Per 12 juni 2021 houdt verweerder kantoor in het arrondissement Midden-Nederland.
Om die reden heeft de deken van het arrondissement Gelderland op 5 augustus 2021 de
onderhavige klacht met bijlagen doorgezonden aan de deken van het arrondissement Midden-Nederland;
aangezien nu de deken van het arrondissement Midden-Nederland in deze bevoegd is de
klachten te behandelen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a. met zijn e-mail van 17 mei 2021 te handelen in strijd met artikel 46c lid 2 van
de Advocatenwet door klaagsters (voort te zetten) klacht(-en) van 18 maart 2021 niet
onmiddellijk door te zenden aan de Raad van Discipline, ondanks meerdere daartoe strekkende
schriftelijke verzoeken;
b. vooringenomenheid te hebben getoond door in zijn e-mail van 17 mei 2021 aan te
geven dat er mogelijk sprake is van het 'ne bis in idem'-beginsel, als bedoeld in artikel 47b lid 1 van de Advocatenwet;
c. met zijn e-mail van 2 juni 2021 de aangegeven klachtprocedure te hebben gewijzigd.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
3.2 In artikel 46c lid 2 Advocatenwet is vermeld: "onverminderd het bepaalde in lid 3". In lid 3 is bepaald dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende
klacht. Op grond van deze bepaling heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
gehandeld.
Klachtonderdeel b)
3.3 Op basis van het uitgebreide dossier en op basis van de voorzittersbeslissing
van de Raad van Discipline van 21 december 2020 was verweerder tot de voorlopige conclusie
gekomen dat de klacht zou afstuiten op het "ne bis in idem"-beginsel. Verweerder verwijst naar artikel 46d lid 8 Advocatenwet waarin is vermeld
dat indien de deken op grond van zijn onderzoek van oordeel is dat de klacht kennelijk
ongegrond of van onvoldoende gewicht is hij dat met redenen omkleed kan mededelen
aan de klager, de betrokken advocaat en de Raad van Discipline. Daarnaast had verweerder
klaagsters de gelegenheid gegeven te reageren op zijn brief van 17 mei 2021 alvorens
een definitief besluit te nemen.
Klachtonderdeel c)
3.4 Verweerder heeft de aangegeven klachtprocedure niet gewijzigd door te schrijven
dat hij binnen drie weken zou reageren. Los daarvan stond het hem vrij om in het kader
van de behandeling van de klacht een nader onderzoek in te stellen.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid
van (waarnemend) deken. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde
tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en
beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat
optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van deken, blijft
voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van de
andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt
geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen
een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden
gemaakt.
4.2 In (onder meer) de artikelen 46c en 46d van de Advocatenwet is geregeld wat ten
aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen
zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde ‘Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling’. Hoe een onderzoek naar een tuchtklacht dient plaats te vinden is niet wettelijk
geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote mate van vrijheid toekomt in de
inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.
Klachtonderdeel a)
4.3 Klaagsters verwijten verweerder dat hij hun klachten, ondanks verschillende verzoeken
daartoe, niet onmiddellijk aan de Raad van Discipline heeft doorgezonden. De voorzitter
volgt klaagsters hierin niet. Ingevolge het bepaalde in artikel 46c tweede en derde
lid Advocatenwet brengt de deken een klacht pas ter kennis van de raad nadat hij een
onderzoek naar die klacht heeft ingesteld. Dit volgt ook uit de wetsgeschiedenis.
Bij Wet van 1 oktober 2014 (stb. 2014, 354) is de Advocatenwet gewijzigd. De memorie
van toelichting (Kamerstukken II 2009/2010, 32382, nr. 3, p. 31 e.v.) bij het wetsvoorstel
dat heeft geleid tot deze wet houdt met betrekking tot de wijziging van artikel 46e
Advocatenwet het volgende in:
“Deze wijziging verduidelijkt dat de deken altijd een klacht moet onderzoeken alvorens deze aan de raad van discipline ter kennis te brengen, ook in het geval de klager de deken om onmiddellijke doorzending verzoekt en ook in het geval de deken een minnelijke schikking ongewenst of onmogelijk acht. Het onderzoek komt een zinvolle behandeling van de zaak door de raad van discipline ten goede. In de praktijk blijkt dat de huidige tekst van het eerste lid bij met name klaagsters soms het misverstand oproept dat de deken een klacht niet zou mogen onderzoeken als de klager om directe doorzending aan de raad van discipline verzoekt. Ook met betrekking tot het tweede lid kan dit misverstand rijzen. Om deze misverstanden te vermijden wordt de tekst van deze leden aangepast”.
4.4 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond
verklaard.
Klachtonderdeel b)
4.5 Klaagsters verwijten verweerder dat hij vooringenomenheid heeft getoond door in
een e-mail aan te geven dat er ten aanzien van de klacht van klaagsters mogelijk sprake
is van het ne bis in idem-beginsel. De voorzitter overweegt dat een dekenstandpunt
een eigen visie op de klachtzaak van een deken is waaraan de tuchtrechter, die de
klacht moet beoordelen, niet is gebonden. Het staat een deken vrij om zijn visie over
een klacht te geven en dat is in de praktijk ook zeer gebruikelijk. Door dat te doen
heeft verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel
wordt kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
4.6 Bij e-mail van 27 mei 2021 heeft de advocaat van klaagsters aan verweerder (onder
meer) geschreven dat het nalaten van verweerder om de klacht onmiddellijk ter kennis
van de raad te brengen tot gevolg heeft dat klaagsters ieder vertrouwen in een juiste
afhandeling van hun klachten door verweerder hebben verloren. Bij e-mail van 2 juni
2021 heeft de deken als volgt op deze e-mail gereageerd: “Hetgeen u stelt en verzoekt zal ik nader onderzoeken en beoordelen, U kunt mijn reactie
binnen drie weken na heden tegemoet zien.” Klaagsters klagen over deze reactie van verweerder. De voorzitter is - mede gelet
op het hierboven genoemde beoordelingskader en hetgeen hierboven onder klachtonderdeel
a) is overwogen - van oordeel dat niet valt in te zien in welke zin verweerder door
het sturen van deze neutrale en niet-inhoudelijke e-mail een tuchtrechtelijk verwijt
treft. Van het (op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze) wijzigen van de klachtprocedure,
zoals door klaagsters is gesteld, is geen sprake. Gelet op het voorgaande wordt ook
dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in
alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2022.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 5 december 2022