ECLI:NL:TADRARL:2022:383 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-838/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:383 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-12-2022 |
Datum publicatie: | 27-02-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-838/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht deels niet-ontvankelijk omdat deze is ingediend na het verstrijken van de driejaarstermijn. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond. Klager heeft - tegenover de gemotiveerde betwisting door de advocaat - zijn stelling dat de advocaat hem geen stukken heeft gestuurd, onvoldoende onderbouwd. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 12 december 2022
in de zaak 22-838/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 20 oktober 2022 met kenmerk Z 2020335/MK/sd, door de raad ontvangen op 20 oktober 2022, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Op 31 oktober 2017 heeft de officier van justitie de rechtbank Midden-Nederland
verzocht een voorlopige machtiging te verlenen tot opname en verblijf van klager in
een psychiatrisch ziekenhuis. Dit verzoek is ter zitting behandeld door de rechtbank
Midden-Nederland. Klager is op die zitting bijgestaan door verweerder.
1.2 Bij beschikking van 13 november 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland voorlopige
machtiging verleend om klager tot en met 13 mei 2018 in een psychiatrisch ziekenhuis
te doen opnemen en te doen verblijven.
1.3 Op 15 juli 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
Bij e-mail van 21 juli 2022 heeft de deken klager gewezen op de termijn als bedoeld
in artikel 46g, eerste lid, sub a van de Advocatenwet en klager in overweging gegeven
zijn klacht in te trekken. Klager heeft hierop laten weten zijn klacht te handhaven.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
1) geen enkele actie te ondernemen om tegen een maatregel in verzet te gaan;
2) niet met klager te overleggen, hem in dat kader niet te bezoeken en hem geen stukken
te sturen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft bij brief van 10 augustus 2022 op de klacht gereageerd. De voorzitter
zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter
niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren
na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen
nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid
1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs
pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden. In dat geval
verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de
gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal
aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.
Klachtonderdeel 1)
4.2 Klager heeft zijn klacht ingediend 15 juli 2022. Het (vermeende) handelen van
verweerder waarover in klachtonderdeel 1 wordt geklaagd, heeft echter plaatsgevonden
in 2017. Dit handelen vond immers plaats in de procedure die heeft geleid tot de beslissing
van de rechtbank van 13 november 2017 tot het verlenen van een voorlopige machtiging
tot opname van klager in een psychiatrisch ziekenhuis. De klacht is ingediend na het
verstrijken van de driejaarstermijn. Dat betekent dat dit klachtonderdeel op grond
van artikel 46g lid 1 Advocatenwet niet-ontvankelijk is.
Klachtonderdeel 2)
4.3 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder onder meer dat hij klager niet
heeft bezocht en niet met klager heeft overlegd. Deze (vermeende) handelingen moeten
zien op de periode rond de zitting die heeft geleid tot de beschikking van de rechtbank
van 13 november 2017. Dat betekent dat klager ook over deze handelingen te laat heeft
geklaagd.
4.4 Ook verwijt klager verweerder in klachtonderdeel 2 dat hij klager geen stukken
heeft toegestuurd. De voorzitter kan op basis van het dossier niet vaststellen op
welke periode dit verwijt ziet. Voor zover het niet toesturen van stukken zou zijn
gebeurd in de periode rond de zitting die heeft geleid tot de beschikking van de rechtbank
van 13 november 2017, geldt dat de klacht niet-ontvankelijk is vanwege het verstrijken
van de driejaarstermijn. Voor zover klager heeft bedoeld dat verweerder hem in de
huidige periode geen stukken heeft toegestuurd, geldt dat de juistheid van dit verwijt
niet is komen vast te staan. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 10 augustus
2022 aangevoerd dat klager op 13 juni 2022 stukken heeft opgevraagd en dat verweerder
hem die stukken op 15 juni 2022 per e-mail heeft toegestuurd. Verweerder heeft vervolgens
op 15 juni 2022 een automatisch bericht ontvangen waaruit blijkt dat het e-mailbericht
met de stukken is afgeleverd op het e-mailadres van klager.
4.5 Klager heeft zijn klacht – tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder
– niet voldoende onderbouwd. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.6 Het voorgaande betekent dat klachtonderdeel 1 op grond van artikel 46g lid 1 Advocatenwet
niet-ontvankelijk is. Dit geldt ook voor de verwijten dat verweerder klager niet heeft
bezocht en niet met klager heeft overlegd (klachtonderdeel 2). Ten aanzien van het
verwijt dat verweerder klager geen stukken heeft toegestuurd (eveneens klachtonderdeel
2) geldt dat de klacht in zoverre niet-ontvankelijk is op grond van artikel 46g lid
1 Advocatenwet, voor zover het verweer ziet op de periode die heeft geleid tot de
beschikking van de rechtbank van 13 november 2017. Voor zover dit verwijt ziet op
de huidige periode, geldt dat de klacht in zoverre kennelijk ongegrond is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel 1, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel 2, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk,
voor zover klager verweerder verwijt dat hij klager niet heeft bezocht en niet met
hem heeft overlegd;
- klachtonderdeel 2, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk,
voor zover klager verweerder verwijt dat hij klager geen stukken heeft gestuurd, indien
en voor zover dit verweten handelen ziet op de periode rond de zitting die heeft geleid
tot de beschikking van de rechtbank van 13 november 2017;
- klachtonderdeel 2, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond,
voor zover klager verweerder verwijt dat hij klager geen stukken heeft gestuurd, indien
en voor zover dit verweten handelen ziet op de huidige periode.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 december 2022.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. N.M. van Trijp
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 12 december 2022