ECLI:NL:TADRARL:2022:380 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-304/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:380 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-07-2022 |
Datum publicatie: | 14-02-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-304/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Het stond verweerder vrij om klager een procedure in het vooruitzicht te stellen. Dat verweerder te hoge bedragen heeft gevorderd en deze zonder grond heeft verhoogd is voorts niet gebleken. In de klacht dat verweerder jegens klagers voormalig advocaat heeft gedreigd met indiening van een klacht kan klager niet worden ontvangen, omdat niet is gebleken door dit verweten handelen rechtstreeks in zijn eigen belang is getroffen. Klacht deels kennelijk ongegrond, deels kennelijk niet-ontvankelijk. |
Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort
Arnhem-Leeuwarden van 4 juli 2022
in de zaak 22-304/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel 11 april 2022 met kenmerk 1524791, door de raad ontvangen op 11 april 2022, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten
uitgegaan.
1.1 Klager enerzijds en vier van klagers broers anderzijds zijn verwikkeld in een
erfrechtelijke kwestie in het kader waarvan diverse gerechtelijke procedures hebben
plaatsgevonden. Bij vonnis d.d. 21 januari 2020, bekrachtigd bij arrest d.d. 6 april
2021, zijn verweerders cliënten veroordeeld tot betaling aan klager, terwijl klager
in een ander arrest is veroordeeld tot betaling aan verweerders cliënten.
1.2 Klager is bijgestaan door mr. N, advocaat. Mr. N en verweerder hebben per e-mail
over en weer voorstellen gedaan teneinde tot een afwikkeling van de kwestie te komen.
Verweerder heeft daarbij naar voren gebracht dat opheffing van de blokkade van de
ervenrekening een van de voorwaarden van zijn cliënten was om tot een regeling te
komen.
1.3 Bij e-mail d.d. 16 juli 2021 heeft verweerder mr. N bericht dat hij van zijn cliënten
opdracht had gekregen om tegen mr. N een klacht in te dienen bij de deken, omdat zij
namens klager het vonnis d.d. 21 januari 2020 had laten betekenen, zonder verweerders
cliënten vooraf in de gelegenheid te stellen om vrijwillig aan het vonnis te voldoen.
Tot indiening van een klacht is het niet gekomen.
1.4 Op of omstreeks 8 augustus 2021 heeft mr. N haar bijstand aan klager gestaakt.
Klager heeft vervolgens zelf de correspondentie met verweerder over de afwikkeling
van de kwestie voortgezet. Verweerder heeft klager meerdere malen verzocht om zijn
medewerking te verlenen aan opheffing van de blokkade van de ervenrekening, bij gebreke
waarvan jegens klager een kort geding procedure zou worden opgestart.
1.5 Bij e-mail d.d. 15 september 2021 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat
hij van zijn cliënten de opdracht had verkregen om klager te dagvaarden, omdat deze
zich niet voor het verstrijken van de door verweerder gestelde termijn bereid had
verklaard om zijn medewerking te verlenen aan de deblokkering van de ervenrekening.
1.6 Op 17 september 2021 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de
deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van advocaat van klagers wederpartij onbetamelijk
gehandeld door:
a) te dreigen met procedures en te hoge bedragen te vorderen en deze zonder grond
te verhogen;
b) jegens klagers voormalig advocaat te dreigen met indiening van een klacht.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid
van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij
een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op
de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut,
maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend
mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan
hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig
mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen
van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt
hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat
behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt
wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat
hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van
middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig
noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Vast staat dat verweerder aanvankelijk met mr. N en vervolgens rechtstreeks met
klager heeft gecorrespondeerd teneinde tot een afwikkeling van het geschil tussen
klager en diens broers te komen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat sprake was
van een conflictueuze situatie waarin klager en diens broers er niet in slaagden om
tot een oplossing te komen. Onder die omstandigheden kan verweerder naar het oordeel
van de voorzitter geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij
in opdracht van zijn cliënten betalingsverzoeken heeft gedaan. Het was immers de taak
van verweerder de belangen van zijn cliënten te behartigen en het was aan verweerder
om in overleg met zijn cliënten de aanpak van de zaak te bepalen. In het kader van
de behartiging van de belangen van zijn cliënten stond het verweerder dan ook vrij
om namens zijn cliënten die (rechts)maatregelen aan te kondigen die hij in het belang
achtte van zijn cliënten. Uit de overgelegde stukken is naar het oordeel van de voorzitter
niet gebleken dat verweerder daarbij de belangen van klager nodeloos heeft geschaad.
4.3 De voorzitter overweegt voorts dat het tuchtrecht niet bedoeld is voor het (opnieuw)
voeren van een discussie over de hoogte van de bedragen die partijen over een weer
aan elkaar verschuldigd zijn. Indien en voor zover klager van oordeel was dat door
verweerders cliënten aanspraak werd gemaakt op betaling van een onjuist bedrag, stond
het hem, dan wel diens advocaat, vrij om dit aan verweerder kenbaar te maken en dit
desnoods in het kader van een executiegeschil ter beoordeling aan de rechter voor
te leggen. Het verwijt dat verweerder de vordering van zijn cliënten zonder grond
heeft verhoogd is uitdrukkelijk door verweerder weersproken, terwijl van de feitelijke
juistheid van dat verwijt ook niet uit de overgelegde stukken blijkt. Van onbetamelijk
handelen door verweerder is kortom naar het oordeel van de voorzitter geen sprake.
Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel 1, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
4.4 De voorzitter overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor
een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat
in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke
toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De voorzitter
is van oordeel dat klager niet kan klagen over het feit dat verweerder aan mr. N heeft
medegedeeld dat hij van zijn cliënten de opdracht had gekregen om tegen mr. N een
klacht in te dienen, omdat niet is gebleken dat klager door die mededeling rechtstreeks
in zijn eigen belang is getroffen. De voorzitter zal klachtonderdeel 2 daarom met
toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk
ongegrond;
- klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet
ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2022.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van
mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 4 juli 2022