ECLI:NL:TADRARL:2022:38 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-950/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:38 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-02-2022 |
Datum publicatie: | 06-04-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-950/AL/MN |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen deken kennelijk ongegrond. Ruime mate van beleidsvrijheid bij uitvoeren van taken waaronder het klachtonderzoek. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 14 februari 2022
in de zaak 21-950/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
mr. P. Hanenberg, in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Rotterdam
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 25 november 2021 met kenmerk Z1424906/HH/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft omstreeks 6 januari 2021 een eerste klacht over mr. Ten B. ingediend
bij verweerder. Op 12 februari 2021 heeft verweerder aan klager en mr. Ten B. bericht
dat hij streeft om binnen acht weken een dekenvisie te geven.
1.2 Omstreeks 18 februari 2021 heeft klager een tweede klacht over mr. Ten B. ingediend
bij verweerder. Per e-mail van 22 februari 2021 heeft verweerder klager en mr. Ten
B. bericht dat deze nieuwe klacht gevoegd wordt bij het onderzoek naar de eerste klacht
van klager.
1.3 Op 15 maart 2021 heeft mr. Ten B. haar verweer op de tweede klacht ingediend.
Verweerder heeft vervolgens diezelfde dag aan klager en mr. Ten B. bericht dat hij
streeft om binnen acht weken een dekenvisie te geven in beide klachtzaken.
1.4 Op 14 april 2021 heeft klager aan verweerder verzocht zijn klacht tegen mr. Ten
B. op grond van artikel 46d lid 3 Advocatenwet ter kennis te brengen van de Raad van
Discipline in het ressort Den Haag.
1.5 Per e-mail van 16 april 2021 heeft verweerder gereageerd dat iedere klacht door
hem als deken dient te worden onderzocht.
1.6 Op 16 april 2021 heeft klager zijn verzoek van 14 april 2021 herhaald.
1.7 Op 19 april 2021 heeft verweerder zijn stelling van 16 april 2021 herhaald.
1.8 Op 20 april 2021 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend
over verweerder.
1.9 In de beslissing van 10 mei 2021 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline
de klacht van klager van 20 april 2021 voor onderzoek verwezen naar de deken. Op 12
mei 2021 is deze beslissing door de griffie van het Hof van Discipline aan de deken
gestuurd voor nader onderzoek.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder/verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) op 16 april 2021 en 19 april 2021 te laten weten dat conform artikel 46c lid 3
Advocatenwet iedere klacht dient te worden onderzocht alvorens deze ter kennis te
brengen van de Raad van Discipline en klager te verzoeken het volledige onderzoek
en zijn (deken)visie of -standpunt in de klachtprocedures af te wachten, terwijl klager
op 14 en 16 april 2021 had verzocht om de door hem op 6 januari 2021 en 18 februari
2021 ingediende klachten tegen mr. Ten B. door te sturen aan de Raad van Discipline,
zulks onder verwijzing naar artikel 46d lid 3 Advocatenwet, waarmee verweerder de
wettelijke termijn van drie maanden heeft overschreden;
b) in strijd met artikel 46c lid 3 Advocatenwet en Leidraad dekenale klachtbehandeling
te stellen dat, alvorens de klachten doorgestuurd worden naar de Raad van Discipline,
door klager gewacht moet worden totdat verweerder diens (deken)visie of -standpunt
heeft gegeven, terwijl dat wettelijk niet zo is bepaald en ook artikel 46d lid 8 Advocatenwet
aan het verzoek van klager tot doorzending van de klachten niet in de weg stond;
c) op 15 maart 2021 klager te informeren over de op die dag ontvangen reactie/het
verweer van mr. Ten B met de mededeling dat verweerder ernaar streeft om binnen acht
weken daarna een (deken)visie of standpunt te geven, terwijl door de voeging van
klachten niet een nieuwe termijn van 8 weken voor verweerder is gaan lopen en klager
bovendien niet de gelegenheid heeft gekregen om inhoudelijk te reageren op de reactie/het
verweer van mr. Ten B;
d) de afhandeling van de klachten niet objectief en met professionele distantie te
verrichten door onder meer stelselmatig termijnen te laten lopen, eigen termijnen
te stellen waardoor op 2 juli 2021 de klachten ten nadele van klager nog niet zijn
afgehandeld.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdelen a) en b)
3.2 Volgens verweerder heeft hij klager meteen voorgehouden dat hij eerst onderzoek
dient te doen naar een ingediende klacht waarmee hij als deken zorgdraagt voor een
juiste voorbereiding van het onderzoek bij de raad van discipline die de klacht zal
beoordelen. Alhoewel de Advocatenwet en de Leidraad dekenale klachtbehandeling een
deken niet verplichten om een dekenvisie te geven over een klacht, is dat een voorwaarde
van de Raad van Discipline Den Haag, waaronder hij als deken valt, om de klachtzaak
in behandeling te nemen.
Klachtonderdeel c)
3.3 Omdat hij na ontvangst op 15 maart 2021 van het verweer in de tweede klacht van
de beklaagde advocaat voldoende geïnformeerd was, vond verweerder een extra schriftelijke
ronde niet nodig. De twee klachten van klager waren op juiste gronden door hem gevoegd.
Daardoor had de inhoud van zijn e-mail van 15 maart 2021 aan klager en de beklaagde
advocaat betrekking op de twee klachten samen. Hij heeft de klachten daarna in een
keer nader onderzocht en zijn bevindingen daarover in zijn dekenvisie gegeven. Volgens
verweerder valt de wijze waarop hij de klachten van klager heeft onderzocht binnen
de aan hem als deken toekomende beleidsvrijheid.
Klachtonderdeel d)
3.4 De klachten van klager zijn door hem op de gebruikelijke wijze in behandeling
genomen en dat is ook op objectieve wijze en met professionele distantie gedaan. Van
het verlopen van termijnen is geen sprake geweest. In het belang van voortvarendheid
en in het belang van partijen, ook ter voorkoming van betaling van tweemaal griffierecht
door klager, heeft hij de twee door klager achter elkaar ingediende klachten gevoegd
onderzocht. Daarbij merkt verweerder nog op dat de door hem gebruikte aanhef in de
correspondentie met de beklaagde advocaat een onder advocaten gangbaar gebruik is,
waaruit niet kan worden afgeleid dat klager daardoor in een ongelijke positie is gebracht.
4 BEOORDELING
Klachtonderdelen a) tot en met d)
4.1 De voorzitter constateert dat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder
in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement van de Orde van Advocaten in
Rotterdam. Slechts indien verweerder zich bij de vervulling van die functie zodanig
heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, kan hem daarvan
een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder
aan de hand van deze maatstaf toetsen.
4.2 Een deken heeft een zekere beleidsvrijheid bij het uitvoeren van zijn taken waaronder
klachtonderzoeken. Naar het oordeel van de voorzitter valt het handelen van verweerder
in de twee klachtzaken van klager binnen de hem toekomende beleidsvrijheid. Dat betekent
dat het verweerder naar het oordeel van de voorzitter vrij stond om te bepalen dat
de twee na elkaar door klager ingediende klachten gevoegd behandeld zouden worden.
Zo kon verweerder ook binnen zijn beleidsvrijheid bepalen dat het door hem op 15 maart
2021 ontvangen verweerschrift van de beklaagde advocaat op beide zaken betrekking
had en dat in zijn visie daarna niet nog een extra schriftelijke ronde nodig was.
Klager is door het handelen van verweerder ook niet in zijn belangen geschaad. Zodra
een klachtzaak na een door een deken afgerond onderzoek naar de betreffende raad van
discipline is doorgestuurd, krijgen partijen immers nog op enig moment de gelegenheid
om hun standpunt over een eventueel door de deken ingenomen dekenvisie en over de
klachtzaak te geven. Alhoewel het volledige dekenonderzoek in beide zaken van klager
naar het oordeel van de voorzitter aan de trage kant is geweest, is die vertraging
niet dusdanig ernstig dat verweerder daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft
geschaad.
4.3 Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klager is dan ook geen sprake.
Daarom zal de voorzitter de klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle klachtonderdelen, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 14 februari 2022