ECLI:NL:TADRARL:2022:379 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-810/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:379
Datum uitspraak: 19-12-2022
Datum publicatie: 14-02-2023
Zaaknummer(s): 22-810/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht tegen de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 december 2022
in de zaak 22-810/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 12 oktober 2022 met kenmerk 1870008, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de eventueel in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Woningbouwvereniging Heuvelrug Wonen heeft een procedure gevoerd tegen klager. Heuvelrug Wonen is in die procedure door verweerder bijgestaan.
1.2 Bij dagvaarding van 3 januari 2019 heeft verweerder namens zijn cliënte de Rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, verzocht om de huurovereenkomst tussen zijn cliënte en klager te ontbinden.
1.3 Op 25 juli 2019 heeft er een comparitie van partijen plaatsgevonden de rechtbank.
1.4 Op 28 oktober 2019 heeft er een aanvullende mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank.
1.5 Bij vonnis van 27 november 2019 heeft de rechtbank de huurovereenkomst tussen klager en de woningbouwvereniging ontbonden.
1.6 Op 2 april 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) na te laten zijn cliënten te wijzen op de juridische onjuistheid van de ingenomen stelling die huurders onrechtmatig als H.B.V. leden aanmerkt;
b) zich niet betamelijk te gedragen door klager op een grievende en krenkende wijze in de mondelinge behandeling bij de kantonrechter neer te zetten alsof hij en diens echtgenote veroordeelde gewelddadige misdadigers waren;
c) op persoonlijke titel klager tijdens een mondelinge behandeling ervan te beschuldigen verweerder te hebben bedreigd;
d) tijdens de schorsing een schandelijk en ethisch verwerpelijk 'schikkingsvoorstel' te hebben gedaan.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal daar - voor zover nodig - bij de beoordeling op ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft namens zijn cliënte aangevoerd dat de huurders van zijn cliënte, onder wie klager, automatisch lid zijn van de huurdersbelangenvereniging op basis van de statuten van die vereniging. Dat verweerder daarmee een feitelijke onwaarheid heeft verkondigd kan de voorzitter, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Als partijdige belangenbehartiger mocht verweerder naar het oordeel van de voorzitter dit standpunt namens zijn cliënte naar voren brengen. Verweerder heeft de vrijheid die hem daarbij toekomt, niet overschreden. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel b)
4.3 Klager stelt dat verweerder hem en zijn echtgenote als veroordeelde gewelddadige misdadigers heeft neergezet. De voorzitter begrijpt dat dit verwijt ziet op wat verweerder namens zijn cliënte op de zitting van 25 juli 2019 naar voren heeft gebracht. De voorzitter overweegt allereerst dat niet is gebleken dat verweerder klager en zijn echtgenote veroordeelde misdadigers heeft genoemd. Volgens het proces-verbaal van die zitting heeft verweerder - ter onderbouwing van de vordering om de huurovereenkomst tussen klager en zijn cliënte te ontbinden - aangevoerd dat er een vechtpartij is geweest tussen klager en zijn echtgenote enerzijds en medewerkers van de cliënte van verweerder anderzijds. Ook heeft verweerder gemeld dat klager leden van de huurdersbelangenvereniging heeft bedreigd. Ook op de zitting van 28 oktober 2019 heeft verweerder melding gemaakt van geweldsincidenten waarbij klager betrokken zou zijn geweest. De voorzitter is van oordeel dat het verweerder vrij stond om deze feiten op de zitting naar voren te brengen. Niet is gebleken dat dit feiten zijn waarvan verweerder wist of redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd met de waarheid zijn. Verweerder mocht afgaan op de juistheid van dit door zijn cliënte aan hem verschafte feitenmateriaal. De omstandigheid dat klager en zijn echtgenote voor deze feiten niet door de strafrechter zijn veroordeeld, betekent niet dat verweerder deze niet in deze kantonprocedure had mogen noemen. Dit klachtonderdeel wordt kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
4.4 De voorzitter begrijpt dat dit klachtonderdeel ziet op de opmerking van verweerder op de zitting van 28 oktober 2019, dat klager ‘op de vorige zitting dreigend naast mij kwam staan’. De voorzitter is van oordeel dat het verweerder vrij stond om die opmerking te maken. Daarbij acht de voorzitter in het bijzonder van belang dat deze stelling van verweerder wordt ondersteund door het vonnis van 27 november 2019 waarin is overwogen dat klager tijdens de zitting van 25 juli 2019 intimiderend en onbeheerst gedrag heeft laten zien, dat klager boos de zaal is uitgestormd en daarna weer is binnengekomen en dreigend naast verweerder is blijven staan. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is daarom geen sprake. Ook dit klachtonderdeel wordt kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel d)
4.5 Het verwijt van klager dat verweerder een ‘schandelijk en ethisch verwerpelijk schikkingsvoorstel’ heeft gedaan, is onvoldoende onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.

Griffier                                                                                             Voorzitter

Verzonden d.d. 19 december 2022