ECLI:NL:TADRARL:2022:372 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-205/AL/OV 22-206/AL/OV 22-207/AL/OV 22-208/AL/OV 22-209/AL/OV 22-210/AL/OV 22-211/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:372
Datum uitspraak: 29-12-2022
Datum publicatie: 02-02-2023
Zaaknummer(s):
  • 22-205/AL/OV
  • 22-206/AL/OV
  • 22-207/AL/OV
  • 22-208/AL/OV
  • 22-209/AL/OV
  • 22-210/AL/OV
  • 22-211/AL/OV
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Zeven samenhangende klachtzaken. De raad verklaart de klacht tegen een (voormalig) advocaat van de wederpartij en tegen (onder meer) andere advocaten van hetzelfde advocatenkantoor deels niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang en deels ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 29 december 2022
in de zaken

22-205/AL/OV, 22-206/AL/OV, 22-207/AL/OV, 22-208/AL/OV, 22 209/AL/OV, 22-210/AL/OV en 22-11/AL/OV

naar aanleiding van de klachten van:

klaagster
gemachtigde: J.P.E. B
over

mr. J.C. van N (22-205/AL/OV)
voormalig advocaat te [plaats]
verweerder 1.

mr. W.B. B (22-206/AL/OV en 22-208/AL/OV)
advocaat te [plaats]
verweerder 2.

mr. S.J.M. M (22-207/AL/OV en 22-208/AL/OV)
advocaat te [plaats]
verweerder 3.

L B.V. (22-209/AL/OV)
gevestigd te [plaats]
verweerder 4.

Advocatenkantoor B en M B.V. (22-210/AL/OV)
gevestigd te [plaats]
verweerder 5.

Stichting Beheer Derdengelden B M (22-211/AL/OV)
gevestigd te [plaats]
verweerder 6.

tezamen ook: verweerders
gemachtigde in alle zaken: mr. J.C. van N

1 INLEIDING
1.1 Klaagster heeft in één klachtbrief tegen verschillende verweerders een klacht ingediend. Deze klacht is in één gelijkluidende aanbiedingsbrief opgenomen. Omdat de klacht tegen meerdere verweerders is gericht, zijn er (formeel) zeven klachtzaken. Gelet op de samenhang tussen deze zaken zal de raad hieronder in alle zaken één beslissing nemen.
1.2 De klacht van klaagster is onderverdeeld in vier klachtonderdelen. Die klacht is in alle klachtzaken gelijkluidend. Klaagster heeft niet aangegeven tot welke verweerder(s) de verschillende klachtonderdelen zijn gericht. De raad leest de klachtbrief zo dat niet alle klachtonderdelen gericht zijn tegen alle verweerders. De raad zal daarom hieronder per klachtonderdeel aangeven op welke verweerder(s) deze (zijn inziens) betrekking heeft.

2 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2.1 Op 16 augustus 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.
2.2 Op 8 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier van de deken ontvangen.
2.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 november 2022. Daarbij waren J.P.E. B (de gemachtigde van klaagster) en mr. J.C. van N (als verweerder en als gemachtigde voor de andere verweerders) aanwezig. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.
2.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

3 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
3.1 In een schadestaatprocedure heeft de rechtbank Overijssel bij vonnis van 3 april 2013 klaagster en haar gemachtigde veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 30.000, vermeerderd met rente en kosten, aan de cliënten van mr. J.C. van N.
3.2 Mr. Van N heeft op 20 maart 2014 namens zijn cliënten beslag gelegd op de woning van klaagster en haar gemachtigde.
3.3 In de jaren erna is met enige regelmaat geprocedeerd tussen klaagster en haar gemachtigde enerzijds en de cliënten van mr. Van N anderzijds (onder andere een procedure tot verklaring voor recht met incidentele vordering tot staking van de executie, een herroepingsprocedure bij het hof om een arrest ongedaan te maken, een executieprocedure teneinde de voorgenomen veiling van de woning van klaagster en haar gemachtigde te voorkomen).
3.4 In 2015 heeft klaagster een bedrag van € 65.000,- op de derdengeldrekening van het advocatenkantoor van mr. Van N gestort om een executieveiling van de woning van klaagster te voorkomen.
3.5 Vanaf 2019 is er tussen (de advocaat van) klaagster en mr. Van N (en zijn kantoorgenoot mr. W.B. B) uitgebreid schriftelijk gecommuniceerd over het beslag en de geldbedragen die zij over een weer aan elkaar schuldig zouden zijn.
3.6 Het beslag is bij exploit van 4 maart 2020 opgeheven.

4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
Ten aanzien van J.C. van N (verweerder 1.)
a) als (beslagleggend) advocaat te weigeren om het beslag op de woning van klaagster en haar gemachtigde op te heffen;
Ten aanzien van mr. J.C. van N (verweerder 1.), mr. W.B. B (verweerder 2.) mr. S.J.M. M (verweerder 3.) en Stichting Beheer Derdengelden B M (verweerder 6.)
b) als bestuurders van de Stichting Beheer Derdengelden B M te weigeren om de te veel aan mr. J.C. van N betaalde zekerheidsstelling terug te geven;
Ten aanzien van J.C. van N (verweerder 1.) en L B.V. (verweerder 4.)
c) L B.V. (onder welke naam mr. J.C. van N handelde) niet uit het Handelsregister te schrijven, nadat mr. J.C. van N zich van het tableau heeft laten schrappen;
Ten aanzien van alle verweerders
d) niet te reageren op berichten van de deken in deze klachtzaak en op die manier te weigeren om medewerking te verleden aan het onderzoek van de deken.

5 VERWEER
5.1 Verweerders hebben tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
5.2 Het beslag is bij exploit van 4 maart 2020 opgeheven.
Klachtonderdeel b)
5.3 Klaagster en haar gemachtigde hebben van meet af aan geen cent aan door hen verschuldigde proceskosten voldaan. Het storten van het bedrag van € 65.000,- in 2015 heeft slechts voorkomen dat de woning/het kantoor van klaagster en haar gemachtigde zou worden geveild. Overeenstemming over de bestemming van dit bedrag leek bereikt via de advocaat van klaagster en haar gemachtigde in 2019. De onenigheid over het door klaagster en haar gemachtigde te betalen bedrag aan de cliënten van mr. Van N herleefde evenwel. Mr. Van N heeft, teneinde geen onduidelijkheid te laten ontstaan omtrent de oplopende schuld van klaagster en haar gemachtigde met enige regelmaat een overzicht verstrekt van de openstaande vordering.
Klachtonderdeel c)
5.4 Mr. Van N oefende de praktijk niet uit onder de naam L B.V. De besloten vennootschap bestaat en om die reden moet die worden vermeld in het handelsregister.
Klachtonderdeel d)
5.5 Dit is onjuist en daarvan is niet gebleken. Vanzelfsprekend zal op vragen van de deken worden geantwoord.

6 BEOORDELING
6.1 De raad stelt voorop dat de klacht (gedeeltelijk) betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt en kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerders dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
Klachtonderdeel a)
6.2 De raad stelt op grond van de stukken vast dat het beslag op 4 maart 2020 is opgeheven. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond, voor zover het ziet op het überhaupt niet opheffen van het beslag. De raad begrijpt echter dat klaagster mr. Van N ook verwijt dat hij het beslag te laat heeft opgeheven. Daarover overweegt de raad als volgt.
6.3 Uit de stukken blijkt dat mr. Van N op 20 maart 2014 namens zijn cliënten (executoriaal) beslag heeft gelegd op de woning van klaagster en de gemachtigde van klaagster. In 2015 is er door klaagster een bedrag van € 65.000 gestort op de derdengeldrekening van het advocatenkantoor van mr. Van N, ter voorkoming van de executieverkoop van de woning van klaagster en de gemachtigde. Pas in de loop van 2019 is namens klaagster verzocht om het beslag op te heffen. Daaruit leidt de raad af dat klaagster kennelijk niet vond dat dit beslag al meteen na het stellen van zekerheid opgeheven moest worden. Vanaf 2019 heeft er een uitgebreide (schriftelijke) discussie plaatsgevonden tussen (de advocaat van) klaagster en mr. Van N over het te betalen bedrag aan de cliënten van mr. Van N. Uit die discussie blijkt dat partijen het niet eens zijn over de hoogte van dat bedrag, wat voor (de cliënten van) mr. Van N een reden was om het beslag te laten voortduren. Uit de stukken volgt dat op 28 juni 2019 nog onenigheid bestond over het te betalen bedrag. Op welk moment er wel overeenstemming was tussen partijen over het te betalen bedrag, blijkt niet uit de stukken. De raad constateert dat het lang heeft geduurd voordat het beslag is opgeheven. Door het ontbreken van duidelijkheid kan de raad echter niet vaststellen of verweerder onredelijk lang en daarmee te lang heeft gewacht met het opheffen van het beslag. Dit klachtonderdeel is (in het licht van het verweer van verweerders) onvoldoende onderbouwd en wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel b)
6.4 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op het handelen van verweerders in hun hoedanigheid van bestuurder van de Stichting Beheer Derdengelden. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
6.5 Uit de stukken blijkt dat er (ook) onenigheid tussen partijen was over de vraag of en zo ja, welk(e) bedrag(en) door mr. Van N (namens zijn cliënten) aan de advocaat van klaagster dienden te worden overgemaakt. Vast staat dat er in ieder geval een bedrag van de derdengeldrekening van het advocatenkantoor van mr. Van N aan de advocaat van klaagster is overgemaakt, maar de advocaat van klaagster was van mening dat er nog andere bedragen moesten worden overgemaakt. Daar waren mr. Van N en mr. B het echter niet mee eens. Uit de stukken is niet duidelijk geworden of en zo ja, op welke moment partijen overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van het bedrag dat aan de advocaat van klaagster moest worden overgemaakt. Bij die stand van zaken kan niet worden vastgesteld dat verweerders ten onrechte en op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze hebben geweigerd om geld aan klaagster over te maken. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel c)
6.6 Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen. Klaagster verwijt verweerder, de advocaat van de wederpartij, dat hij zijn vennootschap niet uit het handelsregister heeft uitgeschreven, nadat hij zich van het tableau heeft laten schrappen. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat klaagster bij dit klachtonderdeel een eigen en rechtstreeks belang heeft. Dat betekent dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Klachtonderdeel d)
6.7 Klaagster verwijt verweerders dat zij in deze klachtzaak niet hebben gereageerd op berichten van de deken. De raad stelt vast dat mr. Van N, namens alle verweerders, wel degelijk op berichten van de deken heeft gereageerd. Bovendien staat het een advocaat in beginsel vrij om zich in een klachtzaak te verdedigen op een wijze die hem goeddunkt. Niet is gebleken dat verweerders daarbij de grenzen van de betamelijkheid hebben overschreden. Gelet op het voorgaande wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

BESLISSING
In alle zaken:
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a), b) en d) ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel c) niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. H.Q.N. Renon en E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2022.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 29 december 2022