ECLI:NL:TADRARL:2022:37 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-631/AL/NN/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:37
Datum uitspraak: 04-04-2022
Datum publicatie: 04-04-2022
Zaaknummer(s): 21-631/AL/NN/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
  • Maatregelen, subonderwerp: Tuchtrechtelijk verleden
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerder heeft stelselmatig niet gereageerd op verzoeken van de deken om informatie over ontvangen klachten (gedragsregel 29 en art. 5:20 Awb). Ook heeft hij het de deken langdurig onmogelijk gemaakt om haar toezichthoudende taak ex artikel 45a Aw naar behoren uit te oefenen. Verweerder is verder zijn toezeggingen, ook gedaan tijdens de eerdere zittingen van de raad, telkens opnieuw niet nagekomen. Evenmin heeft verweerder tijdig aan de deken zijn plan van aanpak voor coaching voorgelegd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder, mede gelet op zijn tuchtrechtelijk verleden, opnieuw laten zien dat hij de verantwoordelijkheid als advocaat niet aan kan en de toezichthoudende taak van de deken niet respecteert. Verweerder is zijn toezegging tijdens de laatste zitting van de raad, dat hij zich per 1 april 2022 laat uitschrijven, nagekomen. De raad heeft aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing van 12 weken opgelegd, die uitgevoerd wordt zodra verweerder zich weer op het tableau inschrijft als advocaat.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 april 2022
in de zaak 21-631/AL/NN/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

klaagster
mr. E.A.C. van de Wiel in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
over
verweerder
tot 1 april 2022 advocaat te W

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 26 juli 2021, met 12 bijlagen, door de raad digitaal op dezelfde datum ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder.  
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 10 september 2021, na afwijzing van de wraking is de behandeling voortgezet op 1 november 2021 en daarna opnieuw voortgezet op de zitting van 20 december 2021. Bij die laatste zitting waren de deken en verweerder aanwezig. Van de drie zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 In de beslissing van 9 maart 2020 (klachtzaak 19-709) en in de beslissing van 29 maart 2021 (klachtzaak 20-046) heeft de raad aan verweerder tweemaal een berisping opgelegd. Beide klachten hadden onder meer betrekking op niet of te laat reageren door verweerder en op de kwaliteit van zijn dienstverlening.
2.2 Bij beslissing van 9 maart 2020 heeft de raad in beide dekenbezwaren (19-710 en 19-759) aan verweerder een maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening opgelegd van vier weken vanwege het frustreren van de toenmalige deken in zijn toezichthoudende taak. Verweerder is op 5 oktober 2020 door het Hof van Discipline niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen genoemde beslissingen wegens te late indiening van zijn appelschrift. Als ingangsdatum van de schorsing van verweerder is 1 december 2020 bepaald.
2.3 Op 18 mei 2020 heeft op het ordebureau een gesprek plaatsgevonden met verweerder om de zorgen van de toenmalige deken over de praktijkvoering van verweerder te bespreken. Verweerder heeft spijt betuigd over het niet van zich laten horen in diverse klachtprocedures en aan de toenmalige deken toezeggingen tot verbetering gedaan.
2.4 Op 23 november 2020 heeft de deken digitaal het kantoor ‘bezocht’ waaraan ook verweerder verbonden is. Blijkens het verslag daarvan van de deken waren de kantoorgenoten van verweerder amper op de hoogte van de problematische situatie van verweerder en pas kort voor het overleg door verweerder ingelicht over zijn aanstaande schorsing. Tijdens dat overleg heeft verweerder toezeggingen gedaan en is onder meer met verweerder afgesproken dat hij uiterlijk op 21 december 2021 de jaarrekening 2019 aan het ordebureau zou toezenden. Dat is niet gebeurd. De deken heeft met het kantoor van verweerder een vervolg-bezoek in juni 2021 gepland. Door een aangekondigde wijziging van de maatschap/kantoorsamenstelling is dat bezoek van de deken aan het kantoor van verweerder niet doorgegaan.
2.5 Per e-mail van 3 juni 2021 is aan verweerder gevraagd om een afspraak voor bespreking op het kantoor bij de deken te maken. Ook is hem verzocht om de jaarrekeningen 2019 en 2020 uiterlijk een week voor die te maken afspraak aan het ordebureau te sturen. Dat is niet gebeurd.
2.6 Ondanks telefonische contacten van het ordebureau met verweerder op onder andere 18 en 21 juni 2021 en ondanks de brief van 14 juli 2021 van de deken om de gevraagde inlichtingen te verstrekken, heeft verweerder dat niet gedaan.

3 DEKENBEZWAAR
Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, gedragsregel 29 en artikel 5:20 Awb door:
stelselmatig verzoeken van de deken om informatie te verstrekken te negeren, waardoor verweerder het de deken onmogelijk heeft gemaakt om haar toezichthoudende taak als bedoeld in artikel 5:17 Awb en de Handreiking toezicht en handhaving uit te voeren.

4 VERWEER
Verweerder heeft geen verweer gevoerd.

5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat in artikel 45a Advocatenwet aan de deken onder meer is opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig, terwijl de dekens de taken vervullen die hun bij verordeningen zijn opgelegd. Als uitwerking van de betamelijkheidsnorm als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet bepaalt gedragsregel 29 dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek verband houdt of een verzoek om medewerking op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, de betrokken advocaat verplicht is om alle gevraagde inlichtingen direct aan de deken te verstrekken, zonder zich op zijn geheimhoudingsplicht te kunnen beroepen, behoudens in bijzondere gevallen. Aan de hand van deze maatstaf zal ook de raad de gegrondheid van het dekenbezwaar beoordelen.
5.2 Blijkens de hiervoor weergegeven feiten is meermaals namens de deken aan verweerder gevraagd om te reageren op klachten over verweerder. Verweerder heeft daarvoor diverse tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd gekregen, waaronder ook een schorsing van vier weken. Daarnaast heeft verweerder het de deken onmogelijk gemaakt om de toezichthoudende taak naar behoren uit te oefenen. Verweerder is zijn toezeggingen telkens opnieuw niet nagekomen en/of hij reageerde ook niet op vragen van de deken. Ook de door verweerder tijdens de zitting van de raad op 1 november 2021 gedane toezeggingen om vóór 1 december 2021 bepaalde informatie aan de deken aan te leveren, is hij niet nagekomen. Verweerder heeft de financiële informatie over de jaren 2019 en 2020 niet aan de deken gestuurd en ook nagelaten om de hoofdelijke omslag aan de lokale orde te voldoen. Evenmin is verweerder vóór 1 december 2021 bij de deken met een plan gekomen hoe hij vorm zou geven aan zijn coachingstraject voor de duur van minimaal zes maanden en hoe hij de kosten daarvan zou financieren. Verweerder heeft de bezwaren van de deken niet weersproken, ook niet tijdens de zitting van de raad. Wel heeft hij ter zitting verklaard dat hij door persoonlijke omstandigheden heeft besloten om op 1 april 2022 te gaan stoppen als advocaat.
5.3 Op grond van al het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal het dekenbezwaar gegrond verklaren.

6 MAATREGEL
Verweerder heeft, gelet op zijn tuchtrechtelijk verleden, opnieuw laten zien dat hij de verantwoordelijkheid als advocaat niet aan kan en daarbij dat hij de toezichthoudende taak van de deken volstrekt niet respecteert. Dat is een ernstige en serieuze situatie die niet lang moet voortduren. De beste keuze die verweerder kan maken is dan ook om als advocaat te stoppen. De raad vertrouwt erop dat hij zijn toezegging, om per 1 april 2022 zich van het tableau te laten schrappen, dan ook na zal komen. Gelet op alle hiervoor geschetste omstandigheden en gezien de ernst van het nu verweten handelen is de raad van oordeel dat aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing van twaalf weken (12) in de uitoefening van zijn praktijk dient te worden opgelegd.

7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a) en b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-631/AL/NN/D.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van 12 (twaalf) weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;
- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot vijf jaar.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. K.F. Leenhouts, H.K. Scholtens, S.H.G. Swennen, S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 april 2022.

Griffier                                             Voorzitter
 
Verzonden d.d. 4 maart 2022