ECLI:NL:TADRARL:2022:368 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-102/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:368
Datum uitspraak: 12-12-2022
Datum publicatie: 19-01-2023
Zaaknummer(s): 22-102/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: In een erfrechtkwestie procedeert klaagster tegen haar broer. Klacht over de advocaat van de broer die weigert om aan klaagster informatie te verstrekken over de declaraties die door hem aan een Holding zijn gezonden waarvan klaagster en haar broer beiden aandeelhouder zijn. Klaagster is geen bestuurder maar enkel aandeelhouder van de Holding. De raad overweegt dat klaagster niet de belangen van de Holding vertegenwoordigt, maar als aandeelhouder slechts een van de Holding afgeleid belang bij haar klacht heeft. De vermeende normschending door verweerder – namelijk het mogelijk ten onrechte zenden van facturen voor privé werkzaamheden aan de Holding – heeft betrekking op een norm die primair de belangen van de Holding beoogt te beschermen. Klaagster heeft daarbij in haar hoedanigheid van aandeelhouder een onvoldoende rechtstreeks belang. De raad verklaart klaagster niet-ontvankelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 12 december 2022
in de zaak 22-102/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 29 juni 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 8 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1477660 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 oktober 2022. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door mr. B en verweerder, bijgestaan door mr. L aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De vader van klaagster exploiteerde een schilders- en renovatiebedrijf dat in een holding is ondergebracht, hierna: de Holding. Klaagster en de broer van klaagster zijn ieder voor 50% aandeelhouder/-ster van de Holding. De broer van klaagster is tevens bestuurder van de vennootschap. De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van de broer van klaagster en van de Holding.
2.3 Bij notariële akte van 28 december 1999 heeft de vader de aandelen aan klaagster overgedragen. De koopprijs is voor een klein deel betaald en/of verrekend en voor het grootste deel (een bedrag van ƒ 660.000,-) omgezet in een geldlening met renteverplichting. Op de geldlening is niets betaald. Ook is er geen rente betaald.
2.4 De vader is op 1 juli 2017 overleden en kort nadien is de moeder van klaagster en haar broer overleden. Klaagster en haar broer zijn de erfgenamen in de nalatenschappen.
2.5 In het testament van vader zijn alle aandelen van klaagster in de Holding aan haar broer/de cliënt van verweerder gelegateerd onder de bepaling dat deze door klaagster tegen marktwaarde worden overgedragen. Over die waarde zijn klaagster en de cliënt van verweerder het niet eens geworden. De aandelen zijn niet overgedragen. Klaagster en de cliënt van verweerder hebben (onder meer) over bedoelde waarde diverse rechtszaken tegen elkaar aangespannen.
2.6 Op 23 oktober 2020 heeft klaagster bij de Ondernemingskamer in het Gerechtshof een verzoekschrift ingediend tot het instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de Holding over de periode vanaf 1 juli 2017. Bij beschikking van 26 februari 2021 heeft de Ondernemingskamer het verzoek afgewezen.
2.7 In alinea 4.6 van de beschikking van 26 februari 2021 is onder meer het volgende opgenomen:

“Met …. [klaagster] is de Ondernemingskamer van oordeel dat de kosten in verband met de erfenis als privé kosten moeten worden aangemerkt en dat deze niet door Holding behoren te worden gedragen. Een voorlopige boeking bij Holding c.s. is vooralsnog te billijken gelet op de verwevenheid van de erfrechtelijke geschillen tussen ….. [klaagster] en ….. [de client van verweerder] met hun onenigheden als aandeelhouders. Vanwege de zorgvuldigheid die Holding c.s. op grond van art. 2.8 BW jegens ….. [klaagster] moeten betrachten, dient Holding de kosten betreffende de afwikkeling van de erfenis zo spoedig mogelijk bij….. [de client van verweerder] in rekening te brengen behoudens voorzover Holding c.s. ook jegens …. [klaagster] kunnen staven dat het gaat om kosten die boeking ten laste van Holding rechtvaardigen. Gelet op de verwevenheid van een en ander en de mededelingen van …. [de cliënt van verweerder] ter zitting zijn deze boekingen in dit stadium van onvoldoende gewicht om bij te dragen aan gegronde reden voor twijfel aan een juist beleid en juiste gang van zaken.”

2.8 In juni 2021 is een Algemene Vergadering van Aandeelhouders uitgeschreven en is klaagster opgeroepen om de jaarrekening goed te keuren en voor het gevoerde beleid decharge te verlenen. In de jaarrekening is vermeld dat in de jaren 2018 en 2019 advocaatkosten zijn betaald door de Holding. Met klaagster heeft mr. S de vergadering bijgewoond en vragen over de declaraties gesteld.
2.9 Op 14,16 en 17 juni 2021 heeft mr. B, de gemachtigde van en de adviseur van klaagster, aan verweerder verzocht informatie te verstrekken ten aanzien van de declaraties. Verweerder heeft dat geweigerd.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te weigeren informatie te verstrekken ter zake van zijn declaraties uit 2018 en 2019 die gericht zijn aan de Holding;
b) te weigeren informatie te verstrekken of bedoelde declaraties betrekking hebben op werkzaamheden voor de Holding en/of voor de broer van klaagster;
c) ten onrechte de werkzaamheden voor de broer van klaagster in privé te declareren aan de Holding.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klachten onder meer het volgende verweer gevoerd.
4.2 Klaagster is de wederpartij van de Holding, zijnde de cliënte van verweerder. Om die reden kan niet van verweerder verlangd worden dat hij aan klaagster inzicht geeft in de door hem aan zijn cliënte uitgebrachte declaraties. Zijn geheimhoudingsplicht biedt daartoe geen enkele ruimte. De aan hem verstrekte opdracht is door een statutair bevoegde bestuurder van de Holding gegeven en van deze bestuurder heeft verweerder geen toestemming gekregen om verzonden declaraties met derden zoals klaagster te delen en/of daarover informatie te verschaffen.
4.3 Verweerder is niet betrokken geweest bij het opstellen van de jaarrekening van de Holding over 2019 en is niet aanwezig geweest op de vergadering van de aandeelhouders. Conform de overweging van de Ondernemingskamer en de toelichting in de jaarrekening 2019 is het onderzoek naar de eventuele noodzaak tot het doorbelasten van aan de Holding uitgebrachte declaraties inmiddels afgerond. Op grond hiervan zal door de Holding een bedrag van in totaal € 53.000,- aan de broer van klaagster in privé worden doorbelast. Eén/derde deel daarvan heeft betrekking op werkzaamheden van verweerder. Dit alles zal verwerkt worden in de jaarrekening 2020.
4.4 Verweerder heeft de vraag aan de orde gesteld of klaagster in deze belanghebbende is.

5 BEOORDELING
5.1 Het in de Advocatenwet voorziene recht om tegen een advocaat een klacht in te dienen komt niet aan een ieder toe, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
5.2 Door klaagster is gesteld dat zij belang heeft bij haar klachten omdat de winst van de Holding als gevolg van de ten onrechte in de jaarstukken opgenomen privé decaraties lager wordt en zij de door verweerder gezonden declaraties moet kunnen controleren. Deze kwestie was ook onderdeel van het geschil met de Holding dat door klaagster aan de Ondernemingskamer is voorgelegd.
5.3 Het gaat hier niet om een klacht tegen de Holding maar om een klacht tegen de advocaat van de Holding over het niet verstrekken van vertrouwelijke informatie omtrent zijn cliënte, de Holding, zijnde de wederpartij van klaagster.
5.4 Klaagster is geen bestuurder maar enkel aandeelhouder van de Holding. Zij vertegenwoordigt derhalve niet de belangen van de Holding, maar heeft als aandeelhouder slechts een van de Holding afgeleid belang. De vermeende normschendig door verweerder – namelijk het mogelijk ten onrechte zenden van facturen voor privé werkzaamheden aan de Holding – heeft betrekking op een norm die primair de belangen van de Holding beoogt te beschermen. Klaagster heeft daarbij in haar hoedanigheid van aandeelhouder een onvoldoende rechtstreeks belang. De klachten behoeven derhalve geen verdere inhoudelijke bespreking.
5.5 De raad verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klachten.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart klaagster in haar klachten niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 december 2022.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 12 december 2022