ECLI:NL:TADRARL:2022:365 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-095/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:365
Datum uitspraak: 12-12-2022
Datum publicatie: 19-01-2023
Zaaknummer(s): 22-095/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: In een erfrechtzaak verwijt klaagster de advocaat van de wederpartij dat hij onnodige en juridische onhaalbare procedures aanhangig heeft gemaakt en op onjuiste wijze beslag heeft gelegd. De raad overweegt dat verweerder bij de behandeling van de zaak de grenzen van wat tuchtrechtelijk is toegestaan is genaderd. Tegen de achtergrond van het geschil zoals dat uit het klachtdossier is gebleken beoordeelt de raad de handelwijze van verweerder echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het beslag is gelegd door de deurwaarder. Er speelden tussen partijen vele procedures en er stonden grote belangen op het spel. Partijen zijn het er over eens dat de verhouding tussen klaagster en haar broer steeds verder verslechterde en dat er over en weer steeds meer wantrouwen ontstond. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet waarom hij het in het belang van zijn cliënt oordeelde om tot beslaglegging en het aanhangig maken van een verzoekschrift tot verkoop van in beslag genomen aandelen over te gaan. Het verzoekschrift is vervolgens weer ingetrokken. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 12 december 2022
in de zaak 22-095/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 oktober 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 3 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1262980 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 oktober 2022. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door mr. B en verweerder, bijgestaan door mr. L aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van de broer van klaagster. De vader van klaagster exploiteerde een schilders- en renovatiebedrijf dat in een holding is ondergebracht, hierna: de Holding.
2.3 Klaagster en de cliënt van verweerder houden allebei aandelen van de Holding. Bij notariële akte van 28 december 1999 zijn de aandelen aan klaagster overgedragen. De koopprijs is voor een klein deel betaald en/of verrekend en voor het grootste deel ad ƒ 660.000 omgezet in een geldlening met renteverplichting. Op de geldlening is niets betaald. Ook is er geen rente betaald.
2.4 De vader is op 1 juli 2017 overleden en kort nadien is de moeder van klaagster en haar broer/de cliënt van verweerder overleden. Klaagster en haar broer zijn de erfgenamen in de nalatenschappen.
2.5 In het testament van vader zijn alle aandelen van klaagster in de Holding aan de cliënt van verweerder gelegateerd onder de bepaling dat deze door klaagster tegen marktwaarde worden overgedragen. Over die waarde zijn klaagster en de cliënt van verweerder het niet eens geworden. De aandelen zijn niet overgedragen. Klaagster en de cliënt van verweerder hebben (onder meer) over bedoelde waarde diverse rechtszaken tegen elkaar aangespannen.
2.6 Verweerder heeft op 9 april 2020 namens de broer van klaagster en namens de Holding bij de rechtbank een verzoek tot het benoemen van een vereffenaar in de nalatenschap van vader ingediend. Daarin is onder meer over de geldleningsovereenkomst in verband met de aandelenoverdracht aan klaagster het volgende opgenomen:

“Zus heeft deze bedragen nimmer aan erflater terugbetaald en deze geldleningsovereenkomst is opeisbaar, maar zus weigert het bedrag van € 534.776,36 aan de nalatenschap dan wel de boedel te voldoen………

Zus die zich ziet als erfgenaam houdt de uitwinning tegen puur voor eigen gewin, terwijl ze weet dat er nog een fors bedrag openstaat en dat de geldleningsschuld een opeisbare schuld aan erflater is en aan de boedel moet worden voldaan.

…..

Op 25 oktober 2019 verzoekt c.q. sommeert de fiscale adviseur van verzoekers ….. per e-mail zus (…), dat de niet door zus betaalde opeisbare achterstallige rente (…) ad € 210.853,95 te betalen c.q. over te maken naar de Derdengeldenrekening van notariskantoor … ten behoeve van de boedel van vader (erflater).”

2.7 In opdracht van verweerder is op 25 mei 2020 de grosse van de notariële akte van aandelenoverdracht aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel om een bedrag van € 543.114,27 te voldoen. Klaagster heeft hieraan geen gevolg gegeven. In opdracht van verweerder is op 28 mei 2020 op de aandelen van de Holding en op 10 juli 2020 is op de woning van klaagster executoriaal beslag gelegd.
2.8 De betekening met bevel en de beslagleggingen hebben op verzoek van de de broer van klaagster plaatsgevonden. In het deurwaardersexploit van 25 mei 2020 wordt bevolen aan de broer van klaagster te betalen en in beide deurwaardersexploiten van 25 en 28 mei 2020 wordt voor betalingen naar het kantoor van verweerder verwezen.
2.9 Verweerder heeft op 10 juli 2020 namens de broer van klaagster een verzoek tot verkoop van de inbeslaggenomen aandelen bij de rechtbank ingediend. Tegen dit verzoekschrift heeft mr. S namens klaagster een verweerschrift ingediend. In dit verweerschrift wordt gesteld, dat nu de broer van klaagster een verzoekschrift heeft ingediend ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak jegens de andere deelgenoot in een gemeenschap, niet zijnde een derde, de broer niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans zijn vordering moet worden afgewezen. Voorts is in het verweerschrift het volgende opgenomen:

“Verzoeker heeft in het geheel geen vordering als erfgenaam op verweerster, evenmin is hij pandhouder. Het is rechtens onjuist en evenmin toegestaan een vordering tegen een andere deelgenoot in te stellen. Artikel 3: 171 BW is niet van toepassing op rechtsvorderingen en ziet zoals de Hoge Raad in het arrest van 6 april 2018 heeft uitgemaakt niet op vorderingen jegens een deelgenoot”.

2.10 Op 21 augustus 2020 heeft mr. S zich namens klaagster bij de rechtbank in de procedure tot benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap van de vader gemeld. Bij e-mail van 24 augustus 2020 heeft mr. S de rechtbank laten weten dat hij zich aan de zaak zal optrekken als de zitting van 24 augustus 2020 doorgang zal vinden. De zitting heeft plaatsgevonden. Mr. S is ter zitting niet verschenen. Bij beschikking van 24 september 2020 is mr. N tot vereffenaar benoemd.
2.11 Op 24 september 2020 heeft verweerder een verzoek tot het benoemen van een vereffenaar in de nalatenschap van de moeder ingediend. Bij beschikking van 30 november 2020 heeft de rechtbank dezelfde vereffenaar benoemd als in de nalatenschap van de vader.
2.12 Bij e-mail van 9 december 2020 heeft verweerder het verzoekschrift tot verkoop van de inbeslaggenomen aandelen ingetrokken, waarmee de procedure is geëindigd.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) ondanks dat verweerder in het bezit is van de akte van aandelenoverdracht, waarin de schuld van de koopsom van de aandelen is geregeld, de deurwaarder opdracht te gegeven namens zijn cliënt (de broer van klaagster) een bedrag van € 543.114,27 bij klaagster te incasseren, terwijl hij weet dat niet zijn cliënt maar wijlen de vader een vordering op klaagster heeft;
b) een vordering van de ene erfgenaam tegen de andere erfgenaam in te lassen, terwijl dat niet kan en een procedure tegen de andere erfgenaam aan te spannen voor een vordering die de nalatenschap heeft op de andere erfgenaam, terwijl dat niet kan;
c) ondanks dat verweerder een verzoek tot benoeming van een vereffenaar heeft ingediend, en dit is gehonoreerd, een andere procedure te starten om de inbeslaggenomen aandelen op verzoek van zijn cliënt te verkopen;
d) meerdere malen processtukken te maken en bij de rechtbank in te dienen zonder een kopie naar de advocaat van klaagster te sturen;
e) onnodige procedures te voeren jegens klaagster.
3.2 Ter onderbouwing van de klachtonderdelen a) tot en met d) heeft klaagster het volgende naar voren gebracht:
Klachtonderdeel a)
3.3 Niet de cliënt van verweerder maar de nalatenschap van de vader, waartoe zowel de cliënt van verweerder als klaagster gerechtigd zijn, heeft een vordering op klaagster. Ten onrechte is dus in het deurwaardersexploit van 25 mei 2020 bevel gedaan aan de cliënt van verweerder te betalen.
Klachtonderdeel b)
3.4 Voor de toelichting op dit klachtonderdeel wordt verwezen naar de inhoud van het verweerschrift van de advocaat van klaagster tegen het verzoekschrift tot verkoop van de in beslag genomen aandelen zoals hierboven in alinea 2.7 bij de feiten is weergegeven.
Klachtonderdeel c)
3.5 Er liep al een verzoek voor de benoeming van een vereffenaar, dat ook is gehonoreerd. Daarbovenop heeft verweerder ook nog eens een procedure gestart om de in beslag genomen aandelen te verkopen. Er rustte een pandrecht op de aandelen. Bij de notaris zal een kopie van de akte op te vragen zijn geweest. Een nadere procedure was dus volstrekt onnodig.
3.6 De relatie tussen klaagster en de broer van klaagster is altijd goed geweest. Ook de eerste zes maanden na het overlijden van vader was de relatie nog goed. Nadien werd het echter anders. Klaagster moest de aandelen voor € 1,- aan haar broer verkopen anders werd zij onterfd. Toen begonnen de problemen. Er viel niet meer met de broer van klaagster te praten.
Klachtonderdeel d)
3.7 Van het verzoekschrift tot benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap van de moeder heeft mr. S geen kopie ontvangen.
Klachtonderdeel e)
3.8 Verweerder heeft klaagster met allerlei onnodige procedures opgezadeld.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klachtonderdelen a) tot en met d) onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 In het verzoekschrift tot benoeming van een vereffenaar is duidelijk gemaakt dat het de cliënt van verweerder niet te doen was om betaling aan hemzelf maar dat er op de derdengeldenrekening van de notaris van vader betaald kon worden. Verweerder heeft de deurwaarder opdracht gegeven de grosse van de notariële akte tot aandelenoverdracht aan klaagster te betekenen met bevel tot betaling. Het exploit van betekening van 25 mei 2020 is door de deurwaarder opgesteld.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder heeft het verzoek tot verkoop van de in beslag aandelen ingetrokken alvorens kennis te nemen van het daartegen ingediende verweerschrift van de advocaat van klaagster. Dit is gebeurd na overleg met de vereffenaar.
4.4 Anders dan de advocaat van klaagster is verweerder van oordeel dat de procedure wel degelijk kans van slagen had. Van een bij voorbaat kansloze executie was geen sprake. Het ging hier niet om art. 3:171 BW maar om art. 3:170 BW. Bovendien was te verdedigen dat er gelet op de jurisprudentie wel degelijk ruimte was om op grond van art. 3:171 BW een actie in te stellen.
Klachtonderdeel c)
4.5 Er misten stukken uit de kluis van de Holding waaronder het aandelenregister. Het leek erop dat er een pandrecht op de aandelen rustte maar het aandelenregister was spoorloos, zodat verificatie onmogelijk was. Dat gaf wantrouwen.
4.6 Verweerder en zijn cliënt hebben er altijd naar gestreefd om de zaak in der minne op te lossen. Oorspronkelijk waren er ook onderhandelingsgesprekken. Op een gegeven moment heeft klaagster echter de stekker uit de onderhandelingen getrokken. Vervolgens kwamen er signalen van de administrateur dat het voortbestaan van de Holding in gevaar was. Er heeft overleg plaatsgevonden met de accountant en de belastingadviseur. De vraag is aan de orde gesteld of de vereffening afgewacht kon worden. De deskundigen wilden geen vertraging. De corona lock down was een extra argument voor de vrees dat het te lang zou duren. Op een gegeven moment kwam het tot een climax. Toen is voor een nadere actie gekozen. Het doel van die actie was om de situatie te fixeren en naar de onderhandelingstafel terug te keren. Er is niet gekozen voor conservatoir beslag want dan had er een nieuw verzoekschrift moeten worden ingediend. Aan de hypotheekverstrekker van de woning van klaagster is aangegeven dat pas op de plaats gemaakt kon worden.
Klachtonderdeel d)
4.7 Ten tijde van het indienen van het verzoek tot het benoemen van een vereffenaar in de nalatenschap van de moeder werd klaagster niet door een advocaat bijgestaan.
Klachtonderdeel e)
4.8 Verweerder ontkent dat hij onnodige procedures heeft gevoerd.

5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van de advocaat van de wederpartij. Bij de beoordeling daarvan staat voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. (HvD 15 april 2013, ECLI:NL:TAHVD: 2013:YA4394).
5.2 Nu deze klachtonderdelen direct met elkaar samenhangen zal de raad de klachtonderdelen a), b) en c) gezamenlijk beoordelen. Klachtonderdeel e) is een stelling die voortvloeit uit eerdergenoemde klachtonderdelen. Klachtonderdeel e) behoeft derhalve geen aparte beoordeling.
Klachtonderdelen a), b), c) en e)
5.3 De raad overweegt dat verweerder bij de behandeling van de zaak de grenzen van wat tuchtrechtelijk is toegestaan is genaderd. Tegen de achtergrond van het geschil zoals dat uit het klachtdossier is gebleken beoordeelt de raad de handelwijze van verweerder echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.4 Er speelden tussen partijen vele procedures en er stonden grote belangen op het spel. Partijen zijn het er over eens dat de verhouding tussen klaagster en haar broer steeds verder verslechterde en dat er over en weer steeds meer wantrouwen ontstond. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet waarom hij het in het belang van zijn cliënt oordeelde om tot beslaglegging en het aanhangig maken van een verzoekschrift tot verkoop van in beslag genomen aandelen over te gaan. Het verzoekschrift is vervolgens weer ingetrokken.
5.5 In zoverre dat in een tuchtrechtelijk procedure te beoordelen is heeft verweerder voor de juridische stappen die hij heeft gezet een voldoende juridische grondslag gegeven om deze als zijnde in het belang van zijn cliënt te kunnen rechtvaardigen.
5.6 Klaagster heeft een punt als zij stelt dat in het exploit van betekening van 25 mei 2020 ten onrechte betaling aan de cliënt van verweerder wordt verlangd. Het ging hier immers om een vordering van de nalatenschap. Dit stuk is echter opgesteld door de deurwaarder en uit het verzoekschrift tot benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap van de vader zoals hierboven bij de feiten in alinea 2.5 is weergegeven moet voor klaagster duidelijk zijn geweest dat het de cliënt van verweerder om betaling op de derdengeldenrekening van de notaris ten behoeve van de nalatenschap te doen was.
5.7 De raad verklaart de klachtonderdelen a, b, en c derhalve ongegrond, waaruit voortvloeit dat ook klachtonderdeel e) ongegegrond is.
Klachtonderdeel d)
5.8 Ten tijde van het indienen van het verzoek tot het benoemen van een vereffenaar in de nalatenschap van moeder behoefde verweerder er niet van uit te gaan dat klaagster in deze kwestie door mr. S werd bijgestaan. Deze had zich immers een maand eerder als advocaat aan de procedure waarin het ging om de benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap van vader onttrokken.
5.9 De raad verklaart klachtonderdeel d) derhalve ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 december 2022.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 12 december 2022