ECLI:NL:TADRARL:2022:364 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-135/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:364 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-12-2022 |
Datum publicatie: | 19-01-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-135/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht betreffende eigen advocaat in een echtscheidingsprocedure over onvoldoende voortvarend oppakken van de zaak en slecht en onjuist communiceren met klaagster. Vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient een advocaat te bepalen met welke aanpak van de zaak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Dit dient hij wel te doen in overleg met zijn cliënt en in het verlengde daarvan moet de advocaat zich ervan vergewissen dat de cliënt zich in de werkwijze die hem voor ogen staat kan vinden. Verweerster heeft uiteengezet waarom haar juridische mogelijkheden beperkt waren en waarom zij zich bij de behandeling van de zaak terughoudend heeft moeten opstellen. Op grond van in de beslissing genoemde feiten en omstandigheden komt de raad tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat voor verweerster in de periode waarin zij haar werkzaamheden verrichtte duidelijk moet zijn geweest dat klaagster zich niet in haar aanpak kon vinden. Dat klaagster wellicht met terugwerkende kracht een andere mening is toegedaan maakt dit niet anders. Voorts is niet gebleken dat er onjuist en/of onvoldoende is gecommuniceerd. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 12 december
2022
in de zaak 22-135/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 28 september 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 16 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1528526 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 17 oktober 2022. Daarbij
waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Na afronding van de echtscheiding heeft verweerster klaagster bijgestaan bij het
opstellen van een convenant dat nodig was voor de overname van de echtelijke woning
door klaagster. Verweerster was opvolgend advocaat en heeft de toevoeging van de vorige
advocaat overgenomen.
2.3 Het convenant is op 15 augustus 2019 getekend waarna de ex- partner van klaagster
uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld betreffende de echtelijke
woning is ontslagen en de woning aan klaagster is overgedragen. Bij e-mail van 18
februari 2020 aan klaagster heeft verweerster het dossier gesloten.
2.4 Op 23 maart 2020 heeft klaagster opnieuw contact met verweerster opgenomen omdat
er problemen waren ontstaan over de nakoming van het convenant. In het convenant had
de ex-partner de verplichting op zich genomen om klaagster te doen ontslaan uit de
aansprakelijkheid voor een tijdens het huwelijk bij DEFAM afgesloten krediet.
2.5 Bij e-mail van 20 mei 2020 heeft klaagster aan verweerster gevraagd om een procedure
te starten en beslag te leggen. Verweerster heeft op deze e-mail geantwoord en aangegeven
te willen overleggen.
2.6 Vervolgens heeft verweerster een ontwerp voor een brief aan de ex-partner ter
goedkeuring aan klaagster toegezonden. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
“Graag hoor ik omgaand van U binnen welke termijn de lening op Uw naam wordt gezet, dan wel afgelost. Ik meen dat zulks voor het eind van het jaar dient te zijn voltooid.
…..
Nu U in het kader van het convenant het pensioen buiten de verdeling heeft gehouden, kunt U daarop een wijziging van de lening verkrijgen.”
Op 25 augustus 2020 heeft klaagster geantwoord dat verweerster er wat haar betreft wat harder in zou mogen gaan. Bij e-mail van gelijke datum heeft verweerster klaagster geantwoord als volgt:
“Ik heb voor deze weg gekozen, want als de deurwaarder beslag laat leggen is hij ertoe in staat om failliet te gaan of schuldsanering. En dus de route van het pensioen, want dat is het enige dat hij wil. Ik zal de brief aanpassen en versturen.”
Vervolgens is de brief verzonden.
2.7 Daarop heeft zich voor de ex-partner een advocaat gemeld, zijnde mr. M. Op 14
september 2020 heeft mr. M aan verweerster een afwijzende e-mail gezonden en bij e-mail
van 30 september 2020 heeft mr. M verweerster geantwoord dat partijen geheel afhankelijk
zijn van de bereidheid van DEFAM om klaagster van het krediet af te halen, dat haar
cliënt in maart 2020 een poging tot herfinanciering heeft gedaan en dat hij in maart
2021 wederom een poging daartoe zal doen.
2.8 Bij e-mail van 9 december 2020 om 10.42 heeft verweerster het volgende aan klaagster
laten weten:
“Naar aanleiding van uw brief heeft ….. [mr. M] telefonisch contact met mij opgenomen om te kijken op welke manier de zaak toch kan worden opgelost. We hebben het volgende besproken: in januari za ….. [ex- partner] weer een aanvraag doen. Ik heb voorgesteld dat hij zijn pensioen hiervoor als zekerheid geeft, dit op grond van de eerdere afspraken. Zij zal dit met hem bespreken. Ook wordt er gekeken naar zijn gezinsinkomen.
Ik ga ervan uit, zoals gebleken in het gesprek, dat …. [mr. M] …..[ex-partner] juist zal adviseren in deze, waar nodig. Zodra ik verder nieuws heb meld ik mij.”
Diezelfde dag heeft klaagster om 11.08 genoemde e-mail als volgt beantwoord.
“Bedankt voor uw bericht.
Fijn dat … [mr.M] telefonisch contact heeft gemaakt. Zou hetgeen er allemaal is besproken op papier kunnen komen aub……..
Ik ben voor een oplossing en meneer weet dat hij moet gaan oplossen, maar ik wil alles op papier hebben staan.
……
Dus als zij hetgeen zij met u heeft besproken ook op papier kan zetten dan ben ik tevreden en wacht ik de maand januari weer af.”
2.9 Vervolgens heeft verweerster maandelijks bij de advocaat van de ex-partner naar
de stand van zaken geïnformeerd.
2.10 Bij e-mail van 9 maart 2021 heeft verweerster aan mr. M laten weten:
“Ondanks mijn laatste brief heb ik nog steeds geen reactie van U mogen ontvangen. Inmiddels heb ik met cliënte overlegd, en staan nu twee mogelijkheden open. Inn de eerste plaats is gebleken, dat Uw cliënt op grond van artikel 3:196 BW een vermogensbestanddeel niet heeft gemeld, zoals thans aan cliënte bekend is geworden, weshalve op grond van de wet dit bestanddeel in zijn geheel aan cliënte toekomt. Daarnaast kan cliënte een beroep doen op artikel 6:258 BW, zulks mede op grond van mededelingen (ook schriftelijk) van Uw cliënt, weshalve de overeenkomst ontbonden kan worden, en zulks in het geheel.
Nu ik van Uw kant geen reactie ontvang, ga ik ervan uit dat Uw cliënt ondanks de door eerder gemelde termijnen geen stappen heeft gezet om de problematiek op te lossen.
Derhalve verzoek ik U, zulks voor de laatste keer, mij binnen 1 week na heden te informeren, zulks met schriftelijke gegevens welke acties zijn ondernomen door Uw cliënt in het laatste kwartaal.
Mocht ik wederom geen reactie krijgen, dan wel geen oplossing in deze, dan zal ik op verzoek van cliënte andere stappen nemen. Graag hoor ik of U in een procedure voor …. [ex-partner] zult optreden.”
2.11 Bij e-mail van 20 april 2021 heeft verweerster aan klaagster laten weten dat
ze bezig is met het concipiëren van een stuk voor de rechtbank.
2.12 Bij e-mail van 1 juli 2021 heeft de advocaat van de ex-partner aan verweerster
laten weten dat haar cliënt regelmatig contact heeft met kredietverstrekker teneinde
het ontslag uit de aansprakelijkheid te realiseren. Bij deze e-mail is een e-mail
van gelijke datum van de ex partner gevoegd waarin hij (kort) uitleg geeft over zijn
pogingen tot aanpassing van de kredietverstrekking.
2.13 Bij e-mail van 27 juli 2021 heeft klaagster aan verweerster laten weten dat haar
geduld op is en heeft zij gevraagd wat er nu gaat gebeuren, waarop verweerster heeft
aangegeven dat zij de week daarop het maandelijkse briefje aan mr. M zal sturen.
2.14 Bij e-mail van 31 augustus 2021 heeft klaagster onder meer het volgende aan verweerster
geschreven:
“Een maandelijks berichtje heb ik niet veel aan dat is ook in principe mijn reactie naar u terug geweest.
U hebt echter geen reactie meer op mijn laatste mail gegeven en ook heb ik geen “maandelijks berichtje” naar de wederpartij zien gaan.
……
Echter heb ik het gevoel dat u niet echt veel fut meer heeft voor deze zaak.
……
Als u nl niet meer wilt afwikkelen dan wil ik de toevoeging kunnen overdragen aan een andere advocaat die deze zaak wel voor me wil gaan afwikkelen zodat ik eindelijk rustig verder kan.”
2.15 Bij e-mail van 1 september 2021 heeft verweerster aan klaagster geschreven:
“Het is juist dat het erg lang duurt, maar daarnaast is het probleem dat ik voor procedures bij de rechtbanken op dit moment op bijna twee jaar achterstand kom. Daar schiet U niet zoveel mee op vandaar dat ik gehoopt had het zo te kunnen regelen. U heeft natuurlijk de vrijheid U tot een andere advocaat te wenden, en ik ga daarmee akkoord, temeer omdat ik eind dit jaar om persoonlijke redenen als advocaat ga stoppen en als jurist verder ga. “
Tevens laat verweerster in deze e-mail weten dat zij nog geen toevoeging heeft aangevraagd
omdat er nog geen procedure aanhangig is gemaakt.
Vanaf genoemde datum heeft verweerster geen werkzaamheden meer voor klaagster verricht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de afwikkeling c.q. nakoming door de wederpartij van haar echtscheidingsconvenant
niet, dan wel onvoldoende voortvarend, op te pakken, terwijl klaagster verweerster
meerdere mogelijkheden voor een oplossing heeft aangereikt, waaronder de mogelijkheid
van beslaglegging en het aanhangig maken van een procedure;
b) onjuiste informatie te verstrekken door klaagster niet op de hoogte te stellen
van het feit dat er nog geen gerechtelijke procedure is gestart tot nakoming van het
convenant en er geen toevoeging is aangevraagd voor de werkzaamheden in verband met
de nakoming van het convenant;
c) zonder instemming van klaagster een telefoongesprek met de advocaat van de wederpartij
te voeren en klaagster over de inhoud van het telefoongesprek onvoldoende te informeren;
d) slecht met klaagster te communiceren.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
4.2 Op verzoek van klaagster heeft verweerster een convenant opgesteld zodat de echtelijke
woning aan klaagster kon worden overgedragen. Daar was haast bij. Eén en ander heeft
tot volle tevredenheid van klaagster zijn beslag gekregen. Bijstand bij de nakoming
van het convenant door de wederpartij was geen onderdeel van de opdracht van verweerster,
maar verweerster heeft klaagster daarbij zo goed mogelijk geholpen. Het ging om meerdere
kwesties, waaronder ontslag uit de aansprakelijkheid voor wat betreft een DEFAM krediet
en splitsing van een Delapolis. Dit laatste heeft zijn beslag gekregen.
4.3 Verweerster erkent dat klaagster heeft voorgesteld om een procedure aanhangig
te maken en beslag te leggen en dat zij aan deze verzoeken geen gevolg heeft gegeven.
Zij was van mening dat dergelijke acties niet in het belang van klaagster waren.
4.4 Een procedure was, aldus verweerster, te risicovol. De ex-partner had in het convenant
niet meer dan een inspanningsverplichting op zich genomen en toonde aan het nodige
te ondernemen om het ontslag uit de aansprakelijkheid mogelijk te maken. Bovendien
werkte de corona lock down vertragend, omdat besprekingen met kredietverstrekkers
moesten worden uitgesteld. Tenslotte waren er als gevolg van de corona lock down lange
wachttijden bij de rechtbank ontstaan zodat klaagster ook om die reden met een procedure
weinig zou opschieten.
4.5 Een beslag zou in de visie van verweerster voor klaagster nare gevolgen kunnen
hebben. Vermoedelijk zou de wederpartij, aldus verweerster, in geval van beslaglegging
niet langer de maandelijkse afbetaling die hij tot dan toe op het krediet deed kunnen
doen en de maandelijkse alimentatie niet meer aan klaagster kunnen betalen. Ook zou
de ex-partner het beslag kunnen aanwenden om te proberen onder zijn alimentatieverplichting
uit te komen.
4.6 Verweerster heeft veelvuldig contact gehad met klaagster en heeft haar gedachten
over de mogelijkheden in de zaak zowel telefonisch als per e-mail aan klaagster duidelijk
gemaakt.
4.7 Verweerster heeft gedaan wat zij kon doen. Verweerster heeft het minnelijk overleg
gezocht en heeft maandelijks rappellen aan mr. S gezonden om druk op de zaak te houden.
Verweerster werd belemmerd bij haar werkzaamheden doordat klaagster niet toestond
dat zij telefonisch contact met de advocaat van de wederpartij opnam.
4.8 Nadat klaagster had aangegeven dat zij niet wenste dat verweerster telefonisch
contact had met mr. M is verweerster eenmaal (op 9 december 2020) door mr. M gebeld.
Van dit gesprek heeft verweerster aan klaagster schriftelijk verslag gedaan.
4.9 Verweerster heeft geen toevoeging aangevraagd omdat het niet tot een procedure
is gekomen.
5 BEOORDELING
5.1 Het gaat hier om een klacht tegen de eigen advocaat. Gezien het bepaalde in artikel
46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening
te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter
rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop
hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de
zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD: 2018:32).
5.2 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde, professionele
standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD: 2020:80).
Klachtonderdeel a)
5.3 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij de nakoming van het
convenant door de wederpartij niet, dan wel onvoldoende voortvarend, heeft opgepakt
en dat verweerster niet op haar voorstellen voor de aanpak van de zaak is ingegaan.
Verweerster heeft zich tegen deze klacht verweerd met de stelling dat zij gedaan heeft
wat juridisch mogelijk was en dat zij daarover uitleg aan klaagster heeft verschaft.
5.4 Bij de behandeling van een zaak heeft een advocaat de leiding. Vanuit zijn eigen
verantwoordelijkheid dient hij te bepalen met welke aanpak van de zaak de belangen
van zijn cliënt het beste zijn gediend. Dit dient hij echter wel te doen in overleg
met zijn cliënt en in het verlengde daarvan moet de advocaat zich ervan vergewissen
dat de cliënt zich in de werkwijze die hem voor ogen staat kan vinden.
5.5 Verweerster heeft uiteengezet waarom haar juridische mogelijkheden beperkt waren
en waarom zij zich bij de behandeling van de zaak terughoudend heeft moeten opstellen.
Allereerst speelde een rol dat in het convenant niet meer dan een inspanningsverplichting
was opgenomen en de ex-partner wel de nodige inspanningen deed om het ontslag te realiseren.
Verweerster heeft ook uitgelegd waarom beslag voor klaagster contraproductief zou
kunnen werken. Voorts heeft verweerster zich erop beroepen dat zij door het verbod
van klaagster om contact met de advocaat van de ex-partner op te nemen beperkt was
in haar mogelijkheden om rechtsbijstand te verlenen. Toen de onderhandelingen op niets
uitliepen heeft verweerster daarom gemeend in afwachting van verdere ontwikkelingen
voorlopig te moeten volstaan met het zenden van maandelijkse verzoeken aan de advocaat
van de ex-partner om actuele informatie over de stand van zaken.
5.6 Op 9 december 2020 heeft klaagster aan verweerster geschreven dat als de advocaten
op papier zouden zetten wat tussen hen was besproken zij tevreden was en dat zij dan
de maand januari (bedoeld zal zijn het zenden van het maandelijks verzoek om informatie
in de maand januari 2021) weer zou afwachten. Daaruit blijkt dat klaagster zich tot
aan die datum - misschien niet van harte, maar uiteindelijk toch wel - in de aanpak
van verweerster kon vinden.
5.7 Vervolgens heeft het tot 27 juli 2021 geduurd alvorens klaagster heeft aangegeven
dat haar geduld op was en tot 31 augustus 2021 alvorens klaagster aangaf dat als verweerster
de zaak niet wilde afwikkelen zij de zaak aan een andere advocaat overgedragen wilde
zien. Daarop heeft verweerster haar werkzaamheden beëindigd.
5.8 Op grond van genoemde feiten en omstandigheden komt de raad tot het oordeel dat
niet is komen vast te staan dat voor verweerster in de periode waarin zij haar werkzaamheden
verrichtte duidelijk moet zijn geweest dat klaagster zich niet in haar aanpak kon
vinden. Dat klaagster wellicht met terugwerkende kracht een andere mening is toegedaan
maakt dit niet anders.
5.9 Ook is de raad uit het klachtdossier niet van een onvoldoende voortvarende aanpak
gebleken. De raad is van oordeel dat klaagster heeft mogen handelen zoals zij heeft
gedaan.
5.10 De raad verklaart klachtonderdeel a) derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.11 Het eerste onderdeel van de klacht komt hierop neer dat klaagster verweerster
verwijt dat zij bij klaagster de verwachting heeft gewekt dat er een procedure liep
terwijl dit niet het geval is. Dit klachtonderdeel is door klaagster onvoldoende aannemelijk
gemaakt en ook uit het klachtdossier blijkt daarvan niet. Integendeel; uit haar e-mail
aan verweerster van 27 juli 2021 blijkt wel degelijk dat verweerster wist dat er geen
procedure liep omdat zij daarin juist aangeeft dat haar geduld nu definitief op is
en in haar eerdere e-mail van 9 december 2020 geeft klaagster aan het maandelijks
verzoek om informatie van verweerster aan de advocaat van de wederpartij weer af te
zullen wachten.
5.12 In zoverre verklaart de raad klachtonderdeel b) dus ongegrond.
5.13 Dit klachtonderdeel bevat ook het verwijt dat er geen toevoeging is aangevraagd.
De raad overweegt dat het niet aanvragen van een toevoeging onder de gegeven omstandigheden
niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Er zijn geen werkzaamheden aan klaagster gefactureerd,
dus klaagster heeft voor de werkzaamheden van verweerster niet hoeven te betalen.
Bovendien bood het niet aanvragen van een toevoeging klaagster alleen maar extra mogelijkheden
om een eventuele opvolgend advocaat op die basis een procedure te laten voeren.
5.14 De raad verklaart klachtonderdeel b) derhalve ook in zoverre ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.15 Niet is komen vast te staan dat verweerster telefonisch contact met de advocaat
van de ex-partner heeft opgenomen. Het gesprek dat is gevoerd is een gesprek dat van
de zijde van de advocaat van de ex-partner tot stand is gekomen en verweerster stelt
dat zij dat gesprek niet langer heeft laten duren dan de beleefdheidsnormen van haar
verlangden en van het tegendeel is de raad niet gebleken. Van dit gesprek dat weinig
inhoud gehad zal hebben heeft verweerster in een e-mail aan klaagster verslag gedaan.
Meer kon van verweerster niet worden verlangd.
5.16 De raad verklaart klachtonderdeel c) derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.17 Het in dit klachtonderdeel gemaakte verwijt dat verweerster onvoldoende met klaagster
heeft gecommuniceerd is niet, althans onvoldoende, door klaagster onderbouwd. Uit
het klachtdossier blijkt van een levendige communicatie tussen klaagster en verweerster.
Dat klaagster het daarbij niet altijd met verweerster eens was doet hieraan niet af.
Van onvoldoende communicatie is niet gebleken.
5.18 De raad verklaart klachtonderdeel d) derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 december 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 12 december 2022