ECLI:NL:TADRARL:2022:360 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-750/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:360 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-11-2022 |
Datum publicatie: | 13-01-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-750/AL/MN |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 21 november 2022
in de zaak 22-750/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder,
voorheen advocaat te [plaats]
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 20 september 2022 met kenmerk Z 1104247/HH/sd, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en verweerder zijn respectievelijk neef en oom van elkaar; de moeder van
klager is een zus van verweerder.
1.2 Klager heeft door middel van een boekhoudkantoor tot 1 mei 2014 een samenwerkingsverband
gehad met de nevenvestiging (destijds te [plaats]) van het (toenmalige) advocatenkantoor
van verweerder.
1.3 Klager is financieel aan verweerder verbonden geweest. Klager huurde van verweerder
een woning in (plaats), hij had een hypothecaire geldlening afgesloten met de echtgenote
van verweerder en hij had een onderhandse geldlening gesloten met verweerder.
1.4 Na april 2014 hebben verschillende procedures plaatsgevonden tussen verweerder
en klager. In deze procedures is verweerder (veelal) bijgestaan door mr. G., advocaat
te (plaats).
1.5 Klager heeft in 2012 en 2013 boekhoudkundige werkzaamheden verricht ten behoeve
van K. B.V. en andere vennootschappen van de heer K., cliënten van verweerder. Op
enig moment in 2014 is een geschil ontstaan met betrekking tot de hoogte van de facturen.
Tussen klager en K. B.V. en andere vennootschappen van de heer K. is een minnelijke
regeling tot stand gekomen.
1.6 In de periode van 2015 is wederom een geschil ontstaan tussen K. B.V., andere
vennootschappen van de heer K. en klager over de facturen. In eerste instantie heeft
voornoemde mr. G. en later mr. N., destijds advocaat te (plaats), in opdracht van
K. B.V. procedures gevoerd tegen klager. Later heeft verweerder de procedures als
advocaat overgenomen.
1.7 Op 23 maart 2020 (per post ontvangen op 26 maart 2020) heeft klager een klacht
over verweerder ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) vanaf 2014 een ware juridische kruistocht tegen hem te beginnen waardoor hij met
aanzienlijke advocaatkosten is opgezadeld;
b) als advocaat op te treden voor hemzelf (in privé) als voor zijn echtgenote (in
privé) waardoor hij geen professionele distantie in acht heeft genomen;
c) een list te verzinnen om toch tot een rechtsgeldige opzegging van de hypothecaire
lening en een executoriale verkoop van zijn onroerende zaak te (plaats) te komen;
d) in deze list zijn eigen belangen en/of de belangen van zijn echtgenote te behartigen
door (een) gepretendeerde niet bestaande vordering(en) van zijn cliënte(n) op te tuigen
om de hypothecaire lening op te zeggen, waarmee niet de belangen van zijn cliënte(n)
werden behartigd;
e) vanaf 2017 meerdere procedures namens zijn cliënte(n) tegen hem te beginnen, terwijl
deze procedures niet in het belang waren van zijn cliënte(n) maar slechts dienden
voor zijn eigen belang en/of het belang van zijn echtgenote.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer als verweer gevoerd dat alle procedures
waarover klager klaagt meer dan drie jaar geleden zijn gevoerd. De klachttermijn is
daarom overschreden.
4 BEOORDELING
4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel)
door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard als (sub a) de klacht wordt ingediend
na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs
kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht
betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van
het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, als de gevolgen van het handelen of nalaten
redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden.
In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum
waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter
zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.
4.2 Uit de klachtbrief en de andere stukken in het klachtdossier is de voorzitter
gebleken dat alle klachtonderdelen zien op handelen van verweerder in de periode vóór
2017. De klacht is echter pas op 24 maart 2020 door klager bij de deken ingediend
en daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar.
4.3 Klager heeft (in het bijzonder met betrekking tot de klachtonderdelen a) en e)
aangevoerd dat de klacht niet te laat is ingediend omdat het gaat om een voortdurend
proces. Volgens klager lopen er nog procedures in hoger beroep en klager kon niet
eerder een klacht indienen omdat juist de omvang van alle door verweerder gestarte
procedures zijn stelling ondersteunt. De voorzitter volgt klager hierin niet. De klachttermijn
start op het moment dat de verweten gedragingen zich in essentie hebben voorgedaan.
In deze zaak was dat in de periode van 2014 tot en met 2016. In die jaren zijn de
door klager genoemde procedures aangevangen. Dat betekent dat klager in die periode
ook wist van het gestelde klachtwaardig handelen van verweerder, te weten het voeren
van vele kansloze procedures tegen klager die slechts verweerders eigen belang dienden.
Dat enkele van die procedures ook nog (in hoger beroep) na 2016 en binnen de klachttermijn
hebben gelopen, maakt dat niet anders.
4.4 Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn
dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de klacht op grond
van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling
van de klacht komt de voorzitter dus niet meer toe.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a
Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.
Griffier
Voorzitter
verzonden d.d. 21 november 2022