ECLI:NL:TADRARL:2022:351 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-667/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:351
Datum uitspraak: 14-11-2022
Datum publicatie: 03-01-2023
Zaaknummer(s): 22-667/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij is deels kennelijk niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang en deels kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 november 2022
in de zaak 22-667/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 19 augustus 2022 met kenmerk Z 1492177, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is de stiefvader van de heer S. S. is bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 21 april 2020 onder bewind gesteld. De bewindvoerder van S. is mevrouw A. Verweerder is de advocaat van deze bewindvoerder.
1.2 A. is in haar hoedanigheid van bewindvoerder van S. betrokken in een civiele procedure. Klager is de wederpartij van A. in die procedure. Verweerder heeft in die procedure een conclusie van antwoord / eis in reconventie ter rolle van 21 juli 2021 ingediend.
1.3 Op 22 juli 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te miskennen dat klager in 2009 zaken heeft gedaan met zijn (stief)zoon de heer S., die bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 21 april 2020 onder bewind is gesteld;
b) standpunten in te nemen die de heer S. nooit zou vertolken;
c) te weigeren te communiceren met de heer S.;
d) te miskennen dat uit de verhouding tussen de bewindvoerder en de heer S. volgt dat kennis en uitlatingen van de heer S. dienen te worden toegerekend aan de bewindvoerder;
e) de conclusie van antwoord (genomen ter rolle van 21 juli 2021 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, (hierna: de rechtbank) op te stellen zonder overleg met de heer S.;
f) in de conclusie van antwoord ten onrechte zaken te betwisten bij gebrek aan wetenschap, terwijl geverifieerd kan worden bij de heer S.;
g) in de conclusie van antwoord bewust een onjuiste voorstelling van zaken te geven, hetgeen in strijd is met gedragsregel 8;
h) in de conclusie van antwoord onnodig grievend te stellen dat hij de heer S. onder druk zet om hem te benadelen met minimaal € 45.000,00, hetgeen in strijd is met gedragsregel 7;
i) te beweren dat er gehandeld is met toestemming van de rechtbank, maar na te laten de stukken (machtigingsverzoek en schriftelijke toestemming van de kantonrechter) te overleggen;
j) te handelen in strijd met het bepaalde in de artikelen 84 en 85 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 Op basis van het klachtdossier is het de voorzitter niet telkens duidelijk geworden wat klager verweerder precies (concreet) verwijt. Bij de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter uit van de weergave van de klacht in de aanbiedingsbrief van de deken.
4.2 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
Klachtonderdelen b), c), d), e), f),
4.3 De voorzitter stelt vast dat klager een procedure voert of heeft gevoerd tegen de bewindvoerder van S., zijn stiefzoon. Verweerder is de advocaat van de bewindvoerder. Deze klachtonderdelen betreffen in de kern het verwijt dat verweerder niet goed heeft gecommuniceerd of heeft overlegd met S. De voorzitter zal deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen.
4.4 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
4.5 De voorzitter is van oordeel dat klager, in de gegeven omstandigheden, geen eigen, rechtstreeks belang heeft bij een klacht over de wijze waarop verweerder zijn cliënte, klagers wederpartij, heeft bijgestaan. Voor zover er al sprake van zou zijn dat verweerder op dit punt steken heeft laten vallen, dan is het de cliënte van verweerder die daarover een klacht kan indienen en niet klager. Uit het bovenstaande volgt dat klachtonderdelen b), c), d), e) en f) kennelijk niet-ontvankelijk zijn.
Klachtonderdelen a), g), h), i)
4.6 Klager verwijt verweerder dat hij in de procedure zaken naar voren heeft gebracht die onjuist en/of onnodig grievend zijn. De voorzitter zal deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen. De voorzitter is van oordeel dat op grond van de stukken niet is gebleken van omstandigheden waaruit blijkt dat verweerder bewust onwaarheden te berde heeft gebracht, noch dat hij had moeten weten dat de informatie die hij namens zijn cliënte in het geding heeft gebracht onjuist zou zijn. Hij hoefde niet de twijfelen aan de juistheid van de van zijn cliënte afkomstige informatie. Ook is niet gebleken van uitlatingen die onnodig grievend zijn. De voorzitter overweegt voorts dat het aan de civiele rechter is om een oordeel te geven over de door de beide partijen ingenomen standpunten; niet aan de tuchtrechter. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel j)
4.7 Klager verwijt verweerder dat hij in strijd met de artikelen 84 en 85 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zou hebben gehandeld wat – zo begrijpt de voorzitter – in de ogen van klager een tuchtrechtelijk verwijt oplevert. De voorzitter is van oordeel dat dit verwijt onvoldoende is onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdelen b), c), d), e) en f), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
- de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022.

Griffier                                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 14 november 2022