ECLI:NL:TADRARL:2022:35 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-554/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:35 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-03-2022 |
Datum publicatie: | 31-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-554/AL/MN |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Handelen van een deken, lid R.v.T, R.v.D, Hof |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Ongegrond verzet. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 maart
2022
in de zaak 20-554/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 4 januari 2021, hersteld bij beslissing van 1 februari
2021, op de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. R. S te G
over
verweerder
mr. R.A.A. Geene, in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Noord-Nederland
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 september 2019 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend
over verweerder. Bij beslissing van 14 januari 2020 heeft de voorzitter van het Hof
van Discipline de klacht voor onderzoek en behandeling verwezen naar de deken van
de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.
1.2 Op 17 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1069468/MM/SD van
de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 4 januari 2021, hersteld bij beslissing van 1 februari 2021,
heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht
kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan
partijen.
1.4 Op 2 februari 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
De raad heeft het verzetschrift op die datum digitaal ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 14 januari 2022. Daarbij
waren klager en zijn gemachtigde aanwezig. Verweerder is met kennisgeving vooraf niet
verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a) ten onrechte is de klacht door het Hof van Discipline ter beoordeling gezonden
aan deze raad terwijl verweerder als toenmalig deken kantoor hield in het ressort
van deze raad. Daarmee heeft zich een schijn van vooringenomenheid, belangenverstrengeling
of partijdigheid van de raad tegenover klager voorgedaan. Klager heeft de raad tevens
verzocht om de klacht alsnog door te verwijzen voor beoordeling naar een andere raad;
b) ten onrechte heeft de voorzitter in de herstelbeslissing van 1 februari 2021 overwogen
dat in overweging 4.1 slechts sprake was van een kennelijke verschrijving omdat daar
in plaats van ‘Noord-Nederland’ stond geschreven ‘Oost-Brabant’. Uit deze slordige
vergissing blijkt duidelijk dat de voorzitter de klacht niet objectief en zorgvuldig
heeft beoordeeld en de indruk heeft gewekt van partijdigheid om verweerder als toenmalige
deken in bescherming te nemen;
c) ten onrechte heeft de voorzitter in overwegingen 4.4, 4.6, 4.8 en 4.10 overwogen
dat verweerder zich in zijn berichten aan klager - van 11 december 2017 - en in cc
aan mr. K heeft gebaseerd op bestaande jurisprudentie en regelgeving dat het een advocaat
niet vrijstaat om geluidsopnamen (van zittingen), die buiten medeweten/ zonder toestemming
van de aanwezige partijen zijn gemaakt, in het geding te brengen. Deze uitlating van
verweerder met daarin een verbod aan klager heeft verweerder opzettelijk in strijd
gedaan met de geldende jurisprudentie en regelgeving, terwijl verweerder daarnaast
heeft nagelaten om klager te melden dat hij de door hem gemaakte transcripties van
de geluidsopnames wel in rechte mocht indienen. Daarmee heeft verweerder willens en
wetens de kans op benadeling van klager in zijn zaak op de koop toe genomen. Daarbij
heeft verweerder, zoals door klager is aangetoond, misbruik gemaakt van zijn positie
als deken en heeft de rechtsgang van klager daardoor op ernstige wijze gefrustreerd;
d) ten onrechte heeft de voorzitter in overweging 4.5 overwogen dat niet is gebleken
dat van het aantasten van de onafhankelijkheid van de advocaat, het tonen van onprofessionele
betrokkenheid of passief blijven jegens advocaten die zich niet tijdig aan de zaak
hebben onttrokken. Door het ten onrechte door verweerder uitvaardigde verbod aan mr.
K om geluidsopnames namens klager in het geding te brengen, heeft verweerder de onafhankelijkheid
van de advocaat aangetast. Verweerder had de taak om de advocatuur te beschermen en
had niet de gerechtelijke instanties in bescherming moeten nemen, wat als onprofessionele
betrokkenheid moet worden gekwalificeerd. Ook had verweerder actief moeten optreden
in de situatie waarin klager verkeerde nadat zijn advocaat was geschrapt;
e) de voorzitter heeft in overweging 4.14 miskend dat de omvang van de opdracht wordt
bepaald door de cliënt en het aan de advocaat is om te bepalen hoe het doel wordt
bereikt, waarbij het aan de advocaat is om een opdracht niet aan te nemen indien die
advocaat het daar niet mee eens is;
f) ten onrechte heeft de voorzitter in overweging 4.16 overwogen dat verweerder zijn
reactie in de klachtzaak op briefpapier van de Orde van Advocaten mocht verzenden,
terwijl verweerder toen geen deken meer was. Door het onterechte gebruik van het briefpapier
heeft verweerder in strijd met gedragsregel 9 lid 1 gehandeld omdat hij daarmee de
indruk heeft gewekt dat hij nog altijd deken was, althans deel uitmaakte van het dagelijks
bestuur van de Orde van Advocaten Noord-Nederland. Een excuus is onvoldoende om misbruik
van briefpapier door verweerder tuchtrechtelijk laakbaar te achten.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet
op.
3 FEITEN EN KLACHT
Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar
de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Het verzoek van klager om de klachtzaak alsnog door te verwijzen voor beoordeling
naar een andere raad, wordt door de raad verworpen. Op grond van het bepaalde in artikel
46 c lid 5 van de Advocatenwet heeft het Hof van Discipline de klacht van klager tegen
verweerder in zijn hoedanigheid van toenmalige deken voor nader onderzoek verwezen
naar een andere orde van advocaten, in dit geval aan de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Midden-Nederland. Na onderzoek en afhandeling heeft de deken
de klacht op grond van genoemde bepaling vervolgens op terechte gronden ter kennis
gebracht van deze raad, zodat de plaatsvervangend voorzitter over de klacht en, in
verzet, de behandelende raad hierover dient te beslissen. Ook overigens is voor doorverwijzing
van een klachtzaak naar een andere raad geen wettelijke basis.
4.2 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.3 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen;
de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening
gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Hij of zij heeft
de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.4 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline: verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. M.J.J.M. van Roosmalen,
H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken
in het openbaar op 21 maart 2022.
Verzonden d.d. 21 maart 2022