ECLI:NL:TADRARL:2022:349 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-416/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:349
Datum uitspraak: 21-02-2022
Datum publicatie: 30-12-2022
Zaaknummer(s): 21-416/AL/OV
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over een curator. Klaagster beklaagt zich over de manier waarop verweerster als curator in haar faillissement en als haar bewindvoerder WSNP is opgetreden. De raad verklaart deze klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 21 februari 2022
in de zaak 21-416/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 januari 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 6 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1322099 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 november 2021. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 15 februari 2017 is het faillissement van klaagster uitgesproken. Verweerster is benoemd tot curator.
2.3 Op 29 oktober 2019 is de schuldsaneringsregeling uitgesproken onder gelijktijdige opheffing van het faillissement. Verweerster is aangesteld als bewindvoerder.
2.4 Het gerechtshof heeft op 23 januari 2018 een beschikking gewezen waarbij de ex-partner van klaagster is veroordeeld tot betaling van een overbedelingssom.
2.5 Klaagster heeft eind mei 2020 / begin juni 2020 de rechter-commissaris verzocht de looptijd te verkorten. Bij e-mail van 15 juni 2020 is namens de rechter-commissaris het volgende aan klaagster bericht:

“Verkorting is in beginsel slechts mogelijk indien er tijdens het faillissement al is geleefd en afgedragen aan de boedel conform schuldsaneringsnormen. Dit betekent onder andere dat er sprake moet zijn geweest van fulltime werk of aantoonbare sollicitaties naar fulltime werk, zoals ook tijdens de schuldsaneringsregeling verplicht is. De bewindvoerder heeft bericht dat er tijdens het faillissement niet fulltime is gewerkt en ook niet aantoonbaar is gesolliciteerd naar aanvullend (fulltime) werk. Omstreeks maart 2019 zou u arbeidsongeschikt zijn geraakt, aldus het bericht van de bewindvoerder. Vanaf die periode hoefde u niet meer (aanvullend) te solliciteren en zou er mogelijk wel verkorting van de schuldsaneringsregeling mogelijk zijn. Echter, vast beleid binnen de rechtbank is dat er in geval van een faillissement op eigen aangifte, zoals bij u het geval is geweest, altijd zes maanden op de voor verkorting in aanmerking komende looptijd in mindering wordt gebracht. Concreet betekent dit voor u dat er naar schatting ongeveer zes maanden voor verkorting in aanmerking komen, waarop ook zes maanden in mindering moeten worden gebracht. Dit betekent dat uw schuldsaneringsregeling dus niet kan worden verkort.”

2.6 Klaagster heeft vervolgens haar bezwaren tegen deze beslissing kenbaar gemaakt aan de rechtbank waarna er een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Dit heeft er toe geleid dat de rechter-commissaris bij beschikking van 25 augustus 2020 de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 18 maanden heeft verkort in verband met het aan de schuldsaneringsregeling voorafgaand faillissement. De rechter-commissaris heeft in die beschikking onder meer het volgende overwogen:

“Bij het vaststellen van de duur van de verkorting speelt ook de lange duur van het faillissement een rol. Naar het oordeel van de rechter-commissaris heeft het faillissement onnodig lang geduurd en had er door de curator (veel) eerder kunnen worden toegewerkt naar opheffing van het faillissement onder gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling.”

2.7 Op 18 november 2020 heeft er op het kantoor van verweerster een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster, verweerster en mr. S, een kantoorgenoot van verweerster. Klaagster heeft in dat gesprek haar klachten toegelicht. Mr. S heeft uitgelegd dat de taak als curator en als bewindvoerder het behartigen van de belangen van de schuldeisers is. Hij heeft ook geconcludeerd dat de duur van het faillissement wellicht eerder kon eindigen.
2.8 Op 18 januari 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster beklaagt zich over de manier waarop verweerster als curator in haar faillissement en als haar bewindvoerder WSNP is opgetreden. Verweerster heeft het faillissement onnodig lang laten duren. Klaagster neemt verweerster ook kwalijk dat zij van klaagster verwachtte dat ze fulltime ging werken.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende aangevoerd.
4.2 Op 23 januari 2018 is een beschikking gewezen waarbij de ex-partner van klaagster is veroordeeld tot betaling van een overbedelingssom. Medio juli 2018 is een deelbetaling binnengekomen en vervolgens is een betalingsregeling overeengekomen. Het nakomen van de betalingsregeling is afgewacht alvorens het faillissement af te wikkelen.
4.3 Verweerster heeft de rechter-commissaris bij aanvang van de schuldsanering op de hoogte gesteld van de wens van klaagster ten aanzien van verkorting van de looptijd van de WSNP-regeling. De rechter-commissaris heeft na het aanvangsverslag van december 2019 de bewindvoerder laten weten dat eerst het verloop van de WSNP-regeling voor een half jaar wordt afgewacht alvorens er een beslissing genomen zal worden omtrent de verkorting van de looptijd. Dit heeft verweerster klaagster ook medegedeeld. Ook bij het volgende voortgangsverslag in mei 2020 is nogmaals uitdrukkelijk gewezen op de wens van klaagster ter zake verkorting van de looptijd. Het verzoek van klaagster is in juni 2020 eerst afgewezen. Vervolgens heeft de rechter-commissaris alsnog een verkorting toegewezen bij beslissing van 25 augustus 2020.
4.4 Verweerster had klaagster verzocht om haar op de hoogte te houden van de ontwikkelingen en haar belastbaarheid. Klaagster heeft daarover geen informatie verstrekt en geen stukken overgelegd. Verweerster stelde zich daarom vooralsnog op het standpunt dat klaagster fulltime kon werken.

5 BEOORDELING
5.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster in haar hoedanigheid van curator. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van curator en bewindvoerder, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt namelijk slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Voor het handelen van een advocaat als curator of bewindvoerder brengt deze maatstaf mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen moet behartigen en dat hij bij het nemen van zijn beslissingen, die vaak geen uitstel kunnen lijden, ook rekening behoort te houden met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt een rol dat de curator en bewindvoerder zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het handelen van de curator en bewindvoerder zich binnen de wettelijke kaders afspeelt.
5.2 Klaagster verwijt verweerster dat zij het faillissement onnodig lang heeft laten duren en dat verweerster ten onrechte van klaagster verwachtte dat zij fulltime zou werken. Verweerster heeft uitgelegd dat de afwikkeling van het faillissement lang heeft geduurd vanwege – kort gezegd - een met toestemming van de rechter-commissaris getroffen betalingsregeling met de ex-partner van klaagster. Deze ex-partner was een bedrag verschuldigd dat in de boedel viel. Met betrekking tot het tweede onderdeel van de klacht heeft verweerster aangevoerd dat zij geen stukken van klaagster had ontvangen op grond waarvan zij de rechtbank kon adviseren over een ontheffing van de sollicitatieverplichting en zij om die reden zich op het standpunt had gesteld dat verweerster aanvullend diende te solliciteren. Later heeft klaagster deze stukken wel naar de rechtbank gestuurd, maar deze had verweerster eerder niet gekregen.
5.3 Zoals hierboven reeds is uiteengezet, is het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris om de bezwaren tegen het handelen van de curator en de bewindvoerder te beoordelen. In deze zaak heeft de rechter-commissaris op een bezwaar van klaagster in de beschikking van 25 augustus 2020 de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 18 maanden verkort in verband met het aan de schuldsaneringsregeling voorafgaande faillissement. De rechter-commissaris heeft onder meer overwogen dat het van klaagster niet had kunnen worden gevergd om fulltime te gaan werken en dat het faillissement onnodig lang heeft geduurd. De omstandigheid dat klaagster van de rechter-commissaris gelijk heeft gekregen, betekent echter niet dat verweerster haar andersluidende standpunt niet had mogen innemen. Dat is slechts anders indien verweerster met het handelen als curator of als bewindvoerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Daarvan is in deze zaak - mede gelet op de inhoud van het verweer van verweerster - niet gebleken. Voor wat betreft de klacht over de sollicitatieverplichting acht de raad nog van belang dat klaagster de stukken die zij ter onderbouwing van haar verzoek op de zitting van 25 augustus 2020 heeft overgelegd, niet eerder aan verweerster had gestuurd. Verweerster kende die stukken derhalve niet op het moment dat zij zich op het standpunt stelde dat verweerster aanvullend diende te solliciteren.
5.4 Gelet op het bovenstaande is niet vast komen te staan dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. P. Rijnsburger en G.N. Paanakker, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2022.

Griffier                                                                             Voorzitter

Verzonden d.d. 21 februari 2022