ECLI:NL:TADRARL:2022:341 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-637/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:341 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-10-2022 |
Datum publicatie: | 28-12-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-637/AL/MN |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat in andere hoedanigheid. Klager heeft zijn verwijt, dat verweerder zijn werkzaamheden als lid van de Klachtencommissie niet naar behoren zou hebben verricht, niet met concrete feiten en omstandigheden toegelicht en onderbouwd en enig (begin van) bewijs van de juistheid van klagers stellingen ontbreekt. Van een gedraging waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad is geenszins gebleken. Kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort
Arnhem-Leeuwarden van 17 oktober 2022
in de zaak 22-637/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 5 augustus 2022 met kenmerk Z 1563323/MK/sd, door de raad ontvangen op 5 augustus 2022, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten
uitgegaan.
1.1 Klager en zijn gezin huren een woning van de stichting Mitros (hierna: Mitros)
in Utrecht. Klager heeft op 6 mei 2021 bij de Klachtencommissie Woningcorporaties
regio Utrecht (hierna: “de Klachtencommissie”) van Mitros een klacht ingediend.
1.2 Verweerder is plaatsvervangend lid van de Klachtencommissie. Op het handelen van
de Klachtencommissie is het Reglement Klachtencommissie Woningcorporaties Regio Utrecht
van toepassing.
1.3 In verband met de maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van Covid-19
heeft de Klachtencommissie in afwijking van het reglement gedurende een bepaalde periode
geen mondelinge behandelingen laten plaatsvinden. In plaats daarvan werden partijen
telefonisch gehoord door een lid van de Klachtencommissie, waarvan verslag werd uitgebracht
aan de overige commissieleden. Vervolgens werd een conceptadvies opgesteld dat besproken
en beoordeeld werd door de overige commissieleden. Daarna werd een definitief advies
gemaakt dat aan de klager en aan de corporatie werd gestuurd.
1.4 Op 30 augustus 2021 heeft verweerder eerst klager en daarna Mitros telefonisch
gehoord.
1.5 Na afloop van het telefoongesprek d.d. 30 augustus 2021 heeft klager een e-mail
aan verweerder gestuurd.
1.6 Na overleg met de overige commissieleden heeft verweerder op 20 september 2021
nogmaals telefonisch contact met klager opgenomen. In dit telefoongesprek heeft klager
bij verweerder aangegeven een advies van de commissie te verwachten. Verweerder heeft
een conceptadvies opgesteld. Vervolgens heeft de Klachtencommissie een definitief
advies opgesteld, dat is verzonden aan klager en Mitros.
1.7 Op 24 oktober 2021 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door:
a) op 21 oktober 2021, als lid van de Klachtencommissie advies uit te brengen ten
aanzien van een klacht van klager van 6 mei 2021 jegens Mitros, terwijl dit advies
is gebaseerd op onvolledige gegevens;
b) zijn standpunten niet volledig en/of onjuist te verwoorden in dit advies;
c) klager in twee gesprekken met hem op 30 augustus 2021 en 20 september 2021 het
gevoel te geven dat hij de advocaat van Mitros was;
d) niet onafhankelijk te zijn.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid
van lid van de Klachtencommissie. De voorzitter neemt als uitgangspunt dat het in
de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft
op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening
te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan
die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht
gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt
dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake
zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt
waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (HvD 30 januari 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:16,
HvD 7 april 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:124). Concreet betekent dit dat in dit geding
de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van lid van
de Klachtencommissie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft
gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
Klachtonderdelen a) tot en met d)
4.2 Klager is van mening dat verweerder zijn werkzaamheden als lid van de Klachtencommissie
niet naar behoren heeft verricht. Klager is het kennelijk niet eens met de inhoud
van het advies van de Klachtencommissie, maar dat betekent nog niet dat verweerder
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De voorzitter overweegt verder dat het
aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven
en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de
klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. De voorzitter stelt vast
dat klager zijn verwijt, dat verweerder zijn werkzaamheden als lid van de Klachtencommissie
niet naar behoren zou hebben verricht, niet met concrete feiten en omstandigheden
heeft toegelicht en onderbouwd en dat enig (begin van) bewijs van de juistheid van
klagers stellingen ontbreekt. Van een gedraging waardoor het vertrouwen in de advocatuur
is geschaad is geenszins gebleken. De voorzitter komt tot de slotsom dat de klacht
in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel
46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2022.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van
mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 17 oktober 2022