ECLI:NL:TADRARL:2022:340 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-533/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:340
Datum uitspraak: 03-10-2022
Datum publicatie: 28-12-2022
Zaaknummer(s): 22-533/AL/MN
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht vanwege overschrijding van de klachttermijn.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 3 oktober 2022
in de zaak 22-533/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 1 juli 2022 met kenmerk Z 1519754/FB/SD, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 17 juli 2014 zijn de dochter en schoonzoon van klaagster als gevolg van het neerstorten van de MH17 overleden.
1.2 Op 30 oktober 2014 hebben klaagster en haar echtgenoot een afspraak met verweerder op het kantoor van verweerder in verband met een mogelijke claim en verzoek op voorschot voor geleden schade.
1.3 Door verweerder wordt op 30 oktober 2014 een opdrachtbevestiging verstuurd, waarin hij aangeeft voor klaagster en haar echtgenoot te zullen optreden.
1.4 Bij e-mail van 24 juni 2016 heeft verweerder aan klaagster geschreven dat het overleg met de advocaten van de wederpartij niet tot resultaat heeft geleid en dit betekent dat vanwege de vervaltermijn voor 17 juli 2016 een dagvaarding moet worden uitgebracht om de vordering veilig te stellen. Tevens wordt medegedeeld dat hij niet voldoende mogelijkheden ziet om kansrijk een procedure te voeren en derhalve de werkzaamheden worden beëindigd.
1.5 Klaagster heeft de beëindiging van de werkzaamheden door verweerder bevestigd op 28 juni 2016.
1.6 Klaagster is vervolgens bijgestaan door advocaat mr. S., lid van het Kernteam advocaten.
1.7 Verweerder heeft bij de wederpartij betaling van de buitengerechtelijke kosten c.q. zijn declaraties geclaimd. De wederpartij is echter niet bereid de rekening van verweerder te voldoen en verlangt een onvoorwaardelijke bevestiging van verweerder dat het honorarium is voldaan en niets te vorderen heeft van de wederpartij en klaagster. Bij e-mail van 1 september 2017 aan verweerder vraagt mr. S. wat zijn uiterste bod is om een dergelijke kwijting te kunnen verlenen voor de kosten.
1.8 Op 4 september 2017 heeft verweerder ingestemd met een lagere vergoeding voor zijn werkzaamheden.
1.9 Op 10 september 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a. te doen voorkomen dat verweerder senior nog steeds advocaat was, terwijl hij met pensioen was;
b. niet te handelen in haar belang;
c. haar niet op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, dan wel verkeerde informatie te verstrekken;
d. haar zaak onvoldoende voortvarend te behandelen;
e. de zaak niet over te dragen aan het Kernteam van advocaten betrokken bij de afhandeling van de MH17 en haar niet te melden dat MAS niet met hem wilde onderhandelen;
f. te verzuimen haar te informeren over het feit dat haar rechten binnen een bepaalde termijn veiliggesteld moesten worden;
g. zijn opdracht op onzorgvuldige wijze neer te leggen;
h. bij het aannemen van de opdracht aan te geven dat aan haar geen kosten in rekening zouden worden gebracht en na het neerleggen van de opdracht alsnog een factuur te sturen, waardoor de onderhandelingen met de MAS vastliepen;
i. haar met zijn optreden op te zetten tegen haar kleinkinderen, eveneens nabestaanden van de MH17, waardoor het contact is verbroken.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Verweerder heeft (onder meer) aangevoerd dat de klacht te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4 BEOORDELING
4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel) door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klaagster heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in zijn klacht.
4.2 Op grond van de feiten stelt de voorzitter vast dat het handelen van verweerder waarover wordt geklaagd, grotendeels in 2014 en 2015, maar op zijn laatst in 2017 heeft plaatsgevonden. De klacht is echter pas op 10 september 2021 door klaagster bij de deken ingediend en daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar.
4.3 Klaagster is van mening dat zij ontvankelijk is in haar klacht en beroept zich er op dat de termijn voor verjaring pas aanvangt op het moment dat zij zich bewust is geworden of redelijkerwijs bewust had kunnen zijn van het klachtwaardig handelen van verweerder. Door de strafzaak zijn de gebeurtenissen van na 17 juli 2014 weer opnieuw boven gekomen en herbeleefd. Het gebeuren van MH17 heeft een dusdanig langdurige en zware impact dat de invloed van het handelen van verweerder nu pas volledig is binnengekomen, aldus klaagster.
4.4 De voorzitter begrijpt dat klaagster een beroep doet op de uitzonderingsbepaling van artikel 46g lid 2. Anders dan klaagster heeft betoogd, is de voorzitter van oordeel dat de in die bepaling genoemde situatie zich niet voordoet. Uit het klachtdossier blijkt niet dat de gevolgen van het handelen of nalaten van verweerder pas later (uiterlijk een jaar vóór het indienen van de klacht) bekend zijn geworden. Dat de invloed van het handelen van verweerder pas later volledig bij klaagster is binnengekomen, maakt dat niet anders.
4.5 Gelet op het voorgaande is de klacht op grond van artikel 46g Advocatenwet te laat ingediend en is klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dus niet meer toe.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: klaagster, met toepassing van artikel 46g lid 1 Advocatenwet, niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 3 oktober 2022