ECLI:NL:TADRARL:2022:34 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-275/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:34
Datum uitspraak: 21-02-2022
Datum publicatie: 31-03-2022
Zaaknummer(s): 21-275/AL/NN
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. De raad verklaart de klacht dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 21 februari 2022
in de zaak 21-275/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: mr. S
over
verweerder
gemachtigde: mr. Van der W

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 juni 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 19 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2020KNN0089/1198392 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 november 2021. Daarbij waren klaagster en verweerder, beiden met hun gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van de gemachtigde van klaagster van 12 november 2021 en de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerder van 22 november 2021.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De echtgenoot van klaagster heeft in 2012 een echtscheidingsverzoek ingediend. Klaagster heeft voor de echtscheidingsprocedure bijstand van diverse advocaten gehad; eerst van mr. K, daarna mr. Van V en vervolgens mr. S jr. Toen mr. S jr. werd geschrapt en klaagster geen advocaat meer bereid vond om haar bij te staan, verzocht klaagster de deken om een aanwijzing ex artikel 13 Advocatenwet. De deken wees op 30 november 2016 mr. Van B aan. Mr. Van B werkte op basis van de toevoeging die door mr. Van V was aangevraagd en door mr S jr. was overgenomen.
2.3 Mr. Van B stond klaagster bij in de procedure betreffende de alimentatie. Tegelijk daarmee liep ook een procedure in een pensioenkwestie. Omdat mr. Van B geen kennis had van pensioenrecht en omdat klaagster niet tevreden was over haar toenmalige pensioenadviseur, heeft klaagster in juni 2017 verweerder gevraagd haar bij te staan in de lopende pensioenkwestie. Mr. Van B voerde de regie in de twee lopende procedures.
2.4 Bij e-mail van 11 juni 2019 heeft mr. Van B het volgende aan klaagster geschreven:

“Allereerst merk ik op dat bij het gesprek aanwezig waren, U, mr. B, de heer S en ondergetekende. Het gesprek was er op gericht om onduidelijkheden weg te nemen en misverstanden op te lossen. Zowel mr. B als ondergetekende hebben aangegeven het vertrouwen te verliezen in een constructieve samenwerking met u, mede vanwege de toon van de onderlinge correspondentie en de door u geuite kritiek. Een en ander is uitgesproken. U heeft aangegeven dat u de ingestoken strategie, zoals bepaald in december 2017, nog steeds steunt. Deze koers zal dan ook worden voortgezet. Ook de heer S heeft zich positief uitgesproken over de gekozen 'lijn'. Enerzijds zal worden ingezet op het verkrijgen van een juist bedrag aan ouderdomspensioen c.q. partnerpensioen. Daarbij zal aansluiting worden gezocht bij de rapportage van Sapere Aude en de huwelijkse voorwaarden.  Met betrekking tot de tussenbeschikking alsmede het rapport van Sapere Aude heeft u aangegeven dat ten onterechte zou zijn aangenomen dat de pensioenopbouw in 1996 zou zijn gestaakt. Aangegeven is dat het ongeloofwaardig zal zijn terug te komen op de conclusies van Sapere Aude. Immers dit is de rapportage die wij zelf hebben ingediend. Tevens is in de ingediende stukken uitdrukkelijk aangegeven dat dit rapport dient te worden gevolgd. De rapportage is destijds ook door u goedgekeurd.”

2.5 De samenwerking met zowel verweerder als mr. Van B is op 19 september 2019 geëindigd. Klaagster heeft vervolgens klachten ingediend tegen zowel verweerder als mr. Van B.
2.6 Vanaf 19 september 2019 wordt klaagster bijgestaan door mr S.D.
2.7 De beschikking in de alimentatieprocedure is gewezen op 21 april 2020. De beschikking betreffende de pensioenkwestie op 28 januari 2020. Van beide beschikkingen is hoger beroep is ingesteld.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij onzorgvuldig heeft gehandeld.
3.2 Als toelichting van deze klacht heeft klaagster aangevoerd dat verweerder op de zitting niet de juiste vragen stelde. Ook had verweerder na de laatste akte van de wederpartij d.d. 22 februari 2018 aanhouding van de procedure moeten vragen, de inhoud van de akte veel scherper moeten betwisten, een provisionele vordering moeten instellen en een nieuwe deskundige moeten laten benoemen. De rechtbank stelde een nieuwe zitting voor, maar verweerder wilde dat niet, terwijl dat wel in het belang van klaagster was geweest. De pensioenadviseur die klaagster heeft ingeschakeld na verweerder is, op basis van de dezelfde stukken als die verweerder ter beschikking stonden, tot hele andere conclusies gekomen dan verweerder. Verweerder heeft onjuist gehandeld met betrekking tot de buitenlandse pensioenpolissen.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende aangevoerd. Verweerder kwam in beeld toen de procedure al reeds lange tijd aanhangig was en de standpunten in rechte al ingenomen waren. Alle stappen zijn in overleg met klaagster gezet. De koers was al door de voorganger(s) van verweerder en Van B ingezet en in overleg met klaagster is deze koers niet gewijzigd. Van B, en niet verweerder, bepaalde welke procedurele stappen er gezet zouden worden, zoals het instellen (of niet) van een provisionele vordering. De met klaagster afgesproken en besproken lijn was om de procedure zo spoedig mogelijk af te ronden, geen nieuwe vorderingen op te werpen en geen nieuwe afwijkende standpunten in te nemen, ook niet ten aanzien van het pensioengedeelte. De lijn van Sapere Aude (en vorige adviseurs zoals Fiscaal adviseur J etc.) werd derhalve aangehouden. Geen van alle vorige adviseurs of advocaten hebben het standpunt ingenomen zoals door klaagster is gesteld.

5 BEOORDELING
5.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80)
5.3 Klaagster verwijt verweerder een gebrek aan deskundigheid en ondermaatse bijstand. Klaagster stelt dat verweerder op de regiezitting van 22 december 2017 gebrekkige vragen heeft gesteld. De raad is van oordeel dat nu verweerder dit verwijt heeft betwist en klaagster niet concreet heeft aangegeven wat er gebrekkig was aan de vraagstelling, dit verwijt niet is vast komen te staan. De raad is voorts van oordeel dat de keuzes die verweerder heeft gemaakt met betrekking tot het benoemen van een nieuwe deskundige, het (niet) vragen om aanhouding en het niet instellen van een vordering, vallen binnen de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandeld. Niet is gebleken dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad acht daarbij van belang dat uit de stukken niet is gebleken dat klaagster over verweerder heeft geklaagd of ontevreden over hem was. In het bijzonder uit de door de gemachtigde van verweerder overgelegde e-mails van mr. Van B aan klaagster blijkt dat de gekozen strategie met klaagster is besproken en dat klaagster daarmee heeft ingestemd. Dat is door klaagster ook niet weersproken.
5.4 Met betrekking tot het verwijt dat verweerder in strijd met de wens van klaagster niet is ingegaan op het voorstel van de rechtbank om een nieuwe zitting te laten plannen, overweegt de raad dat uit de stukken niet is gebleken dat zo’n voorstel door de rechtbank is gedaan. 
5.5 Met betrekking tot het verwijt over de Duitse pensioenpolissen, is de raad van oordeel dat mede gelet op het verweer van verweerder dat met klaagster was afgesproken om ook ten aanzien van het pensioengedeelte de reeds door de vorige adviseurs ingezette lijn te volgen en geen nieuwe afwijkende standpunten in te nemen, niet is komen vast te staan dat verweerder een beroepsfout heeft gemaakt, of anderszins tuchtrechtelijk verwijt heeft gehandeld. Het feit dat deze zaak ook anders had kunnen worden aangepakt - zoals door de gemachtigde van klaagster is bepleit - en een pensioenadviseur die klaagster later heeft ingeschakeld tot andere conclusies is gekomen dan verweerder, leidt niet tot het oordeel dat verweerder zijn werk niet goed heeft gedaan. En hoewel het voorstelbaar is dat klaagster teleurgesteld is dat de procedure niet heeft geleid tot het door klaagster gewenste resultaat, maakt ook die omstandigheid niet dat verweerder klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan.
5.6 De raad is van oordeel dat de bijstand zoals geschetst en zoals uit de aan de raad overgelegde stukken kan worden afgeleid, niet getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.
5.7 Op de zitting heeft de gemachtigde van klaagster nog benoemd dat klaagster ook heeft geklaagd over het schenden van vertrouwen door verweerder en verwezen naar pagina 9 van zijn repliek. Die klacht is niet genoemd in de aanbiedingsbrief van de deken. De raad constateert dat in die repliek onder meer een e-mail van verweerder aan klaagster is geciteerd. De raad is van oordeel dat uit de inhoud van die e-mail niet kan worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. P. Rijnsburger en G.N. Paanakker, leden, bijgestaan door mr.  W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2022.

Griffier                                                  Voorzitter

Verzonden d.d. 21 februari 2022