ECLI:NL:TADRARL:2022:336 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-579/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:336
Datum uitspraak: 26-09-2022
Datum publicatie: 28-12-2022
Zaaknummer(s): 22-579/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerster heeft zich duidelijk gepresenteerd als advocaat van de dochter van klager. Dat zij heeft geprobeerd om de zaak in der minne te regelen is conform de gedragsregels en kan niet tot misverstand hebben geleid over haar hoedanigheid. Verweerster heeft klager wel op de hoogte gebracht van de verweertermijn. Dat zij feitelijk een andere cliënte heeft vertegenwoordigd heeft klager niet onderbouwd.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 september 2022
in de zaak 22-579/ALGLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) met kenmerk K 22/24, door de raad ontvangen op 14 juli 2022, en van de eventueel in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 De dochter van klager (hierna: de dochter) heeft verweerster medio 2021 gevraagd te onderzoeken of klager mogelijkheden heeft om bij te dragen in de kosten van haar studie en levensonderhoud.
1.2 Bij brief van 19 juli 2021 heeft verweerster zich bij klager voorgesteld als advocaat van de dochter en klager onder meer gevraagd inzicht te verstrekken in zijn financiële gegevens. In de daaropvolgende correspondentie heeft klager te kennen gegeven niet bereid te zijn om financieel bij te dragen. In een brief van 15 augustus 2021 heeft klager daarnaast geschreven:

“(…) Als tweede wil ik u uitleggen hoe de financiële situatie in elkaar steekt en hoe er omgegaan is met het geld op de “kinderrekening", hierop heb ik ruim 16 jaar alimentatie betaald en is de kinderbijslag altijd op gestort verder is er niet door haar moeder meebetaald

Het geld op deze “kinderrekening” is/was bedoelt voor de onkosten die gemaakt moesten worden voor kleding, tandarts, schoolkosten etc en sparen voor de studiekosten.

De kosten voor kleding zijn al die jaren, door haar moeder, ruim boven het afgesproken budget gegaan en er zijn meerdere keren ook door haar moeder privé betalingen gedaan en niet teruggestort o.a. aan de belastingdienst, kosten voor inwonende kinderen en kosten voor parkeergeld en ook is er vaker betaald in kledingswinkels waar geen kinderkleding werd verkocht.

Als toppunt heeft haar moeder op 19-04-2018 de “kinderrekening” volledig leeggemaakt, het bedrag wat er toen totaal is afgeboekt is €3900,00 en heeft ze ws voor privé doeleinden gebruikt! (…)”

1.3 Bij brief van 23 september 2021 heeft verweerster klager in reactie op zijn brief van 15 augustus 2021 onder meer geschreven dat de dochter van harte hoopt dat een en ander alsnog in der minne kan worden geregeld en een procedure achterwege kan blijven.
1.4 Bij brief van 3 oktober 2021 heeft klager verweerster onder meer geschreven:

“(…) Ook wil ik u er op wijzen dat uw cliënt en in zekere zin ook u mijn inziens gebruikt worden om de financiële situatie en handelen van de moeder van uw cliënt te rechtvaardigen.(…)”

1.5 Bij e-mail van 8 december 2021 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Vandaag heeft u telefonisch aangegeven dat u graag wilt onderzoeken of de alimentatiekwestie alsnog in onderling overleg geregeld kan worden. Bijgevoegd de lijst met benodigde financiële gegevens. Ik zie deze graag tegemoet.

Ik heb bij de rechtbank uitstel gevraagd voor indiening van verweer tot eind januari 2022.”

1.6 Bij e-mail van 12 december 2021 heeft klager zijn jaaropgave 2020 aan verweerster verstrekt.
1.7 Bij e-mail van 13 januari 2022 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“(…) Op 25 januari a.s. verloopt de verweertermijn voor u. Vooralsnog zie ik geen reden nogmaals uitstel te verzoeken bij de rechtbank, de zaak loopt al lang.

Op basis van enkel uw jaaropgave 2020 kan ik geen alimentatieberekening opmaken. Nogmaals het verzoek mij per ommegaande uw laatste drie salarisspecificaties door te sturen (…) Als ik deze stukken niet uiterlijk dinsdag a.s. heb ontvangen, zal de procedure doorlopen. (…)”

1.8 Klager en verweerster hebben vervolgens per e-mail met elkaar gecorrespondeerd over de door klager te verstrekken financiële gegevens waarover zij het niet eens zijn geworden.
1.9 Bij e-mail van 24 januari 2022 heeft verweerster klager meegedeeld dat zij voor de laatste keer uitstel heeft gevraagd bij de rechtbank voor het indienen van een verweerschrift.
1.10 Bij e-mail van 1 februari 2022 heeft verweerster klager gevraagd of hij met de vaststelling van een maandelijkse bijdrage van € 500,- in de kosten van de dochter kan instemmen.
1.11 Bij e-mail van 8 februari 2022 heeft verweerster klager meegedeeld dat de nieuwe verweertermijn op 22 februari 2022 verloopt en dat zij geen nieuw uitstel zal vragen.
1.12 Bij e-mail van 13 februari 2021 heeft klager verweerster onder meer geschreven:

“(…) U stelt zich in deze zaak op als mediator en dan is het wel zo fijn als er een open en eerlijke communicatie is, momenteel negeert u al mijn vragen en opmerkingen.

(…)

Verder ligt er het feit dat uw cliënt over alle gegevens beschikt die alleen door haar moeder beschikbaar kunnen zijn gesteld.

Ik vraag mij dan ook af wie uw cliënt in werkelijkheid is?

Het lijkt mij dan ook het meest voor de hand liggen dat uw cliënt samen met haar moeder bij u zijn gekomen om uit de financiële problemen te komen. (…)

Dit wordt mede ondersteund door het feit dat u geen gegevens van de moeder met mij als gedaagde partij wil delen.”

1.13 Verweerster heeft klager hierop bij e-mail van 14 februari 2022 onder meer geschreven:

“(…) Ik treed in deze niet op als mediator, ik treed op als advocaat van [de dochter] en heb enkel geprobeerd te onderzoeken of het mogelijk was dat u en [de dochter] buiten de procedure om alsnog er in onderling overleg uit konden komen. Uit onderstaande e-mail maak ik op dat dit niet gaat lukken. Dit betekent dat u zich kunt verweren in de lopende procedure.”

1.14 Bij e-mail van 15 februari 2022 heeft klager verweerster geschreven:

“Kijken of ik en uw cliënt er uit kunnen komen klinkt voor mij als mediator! (…)”

1.15 Bij e-mail van eveneens 15 februari 2022 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“(…) Een mediator start altijd met het ondertekenen van een mediationovereenkomst. Vervolgens zijn er gesprekken waarbij beide partijen om tafel zitten. U hebt mij nooit voorgesteld aan [de dochter] dit voor te leggen of dit nog een optie was, om op te treden als uw beider mediator.

Ik heb nooit de intentie gehad om als mediator op te treden, ik ben daarover ook altijd duidelijk geweest, ik ben gestart als advocaat van [de dochter] en dat ben ik altijd gebleven.

Conform de gedragsregels die gelden voor advocaten heb ik me wel ingespannen om te onderzoeken of er mogelijkheden waren om buiten de procedure om nog tot afspraken te komen tussen u en [de dochter]. Dit is niet gelukt helaas, mede omdat er vanuit geen enkel concreet voorstel is gekomen w.b. te betalen alimentatie. (…)”

1.16 Op 15 februari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te laten weten dat zij niet heeft opgetreden als mediator, maar zich wel zo heeft gedragen;
b) niet de cliënte te vertegenwoordigen waarvan zij zegt dat zij haar vertegenwoordigt;
c) na te laten klager op de hoogte te brengen van de datum van uitstel bij de rechtbank.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1 Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij heeft laten weten dat zij niet als mediator heeft opgetreden, maar zich wel zo heeft gedragen.
4.2 Verweerster voert aan dat klager op 1 februari 2022 telefonisch contact met haar heeft gezocht en heeft laten weten dat hij toch wil kijken of de zaak alsnog in onderling overleg geregeld zou kunnen worden. Om die reden heeft verweerster ermee ingestemd dat uitstel van de verweertermijn zou worden verzocht. Klager heeft niet voorgesteld om een en ander verder middels mediation te regelen. Als klager dit zou hebben voorgesteld en de dochter had ingestemd met mediation, dan had verweerster hen doorverwezen naar een mediator. Dat verweerster heeft getracht de zaak buiten de lopende procedure om te regelen, impliceert niet dat zij als mediator heeft gehandeld. Integendeel, zij heeft altijd in haar hoedanigheid van advocaat van de dochter contact met klager onderhouden en klager heeft haar als advocaat van de dochter benaderd. Dat er geen sprake was van mediation, volgt onder meer uit het feit dat verweerster zich nooit als mediator heeft gepresenteerd, klager geen mediationovereenkomst heeft ontvangen ter ondertekening en er geen gezamenlijk gesprek tussen klager en de dochter is gearrangeerd. In zijn e-mail van 13 februari 2022 heeft klager bovendien verklaard dat hij zichzelf ziet als gedaagde partij. Hieruit volgt dat klager wist dat de procedure doorliep, dat verweerster de advocaat van de dochter was en dat er geen sprake was van mediation, aldus verweerster.
4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft zich in haar eerste brief aan klager van 19 juli 2021 duidelijk gepresenteerd als advocaat van de dochter. Ook in de daarop volgende correspondentie met klager is verweerster steeds duidelijk geweest over haar hoedanigheid. Dat verweerster heeft geprobeerd om de zaak in der minne te regelen is conform de gedragsregels voor advocaten en zeker in een zaak als deze, waarbij het gaat om een geschil tussen vader en dochter, verdient dat de nodige inspanning. Dit kan echter op geen enkele manier tot misverstanden over de hoedanigheid van verweerster hebben geleid. Het had voor klager duidelijk moeten zijn dat verweerster optrad als advocaat van de dochter en niet als mediator. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij niet de cliënte vertegenwoordigt die zij zegt te vertegenwoordigen. De voorzitter begrijpt dit klachtonderdeel aldus dat de moeder van de dochter volgens klager de feitelijke cliënte van verweerster is en niet de dochter.
4.5 Verweerster voert aan dat de dochter zelfstandig handelt en dat verweerster optreedt als haar advocaat. Verweerster heeft de moeder van de dochter nooit gezien of gesproken, aldus verweerster.
4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Klager heeft tegenover het verweer van verweerster niet onderbouwd dat de moeder van de dochter de daadwerkelijke cliënte van verweerster is. Dit kan dan ook niet worden vastgesteld. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.7 Klager verwijt verweerster tot slot dat zij heeft nagelaten hem op de hoogte te brengen van de datum van uitstel bij de rechtbank.
4.8 Verweerster voert aan dat zij klager steeds op de hoogte heeft gesteld van het door haar gevraagde uitstel. In haar e-mail van 8 februari 2022 heeft zij klager meegedeeld dat de nieuwe verweertermijn op 22 februari 2022 verloopt en dat zij geen nieuw uitstel zal vragen. Klager heeft geen verweerschrift bij de rechtbank ingediend, waarna de zaak bij verstek is afgedaan en de rechtbank op 29 maart 2022 een beschikking heeft afgegeven.
4.9 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft met stukken onderbouwd dat zij klager op de hoogte heeft gebracht van de verweertermijn, zodat de stelling van klager onjuist is. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2022.

Griffier                                                                             Voorzitter

Verzonden d.d. 26 september 2022