ECLI:NL:TADRARL:2022:327 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-921/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:327 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-12-2022 |
Datum publicatie: | 22-12-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-921/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet. De raad verklaart het verzet gegrond omdat in de voorzittersbeslissing niet op alle klachtonderdelen een beslissing is genomen. De raad verklaart vervolgens de klacht in alle onderdelen ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 december
2022
in de zaak 21-921/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 24 januari 2022 op de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 maart 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 16 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1355173/HH/SD]
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 24 januari 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de
raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
1.4 Op 21 februari 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 31 oktober 2022. Daarbij
waren klager, klagers gemachtigde en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift van klager.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
- In de voorzittersbeslissing is over drie klachtonderdelen geen beslissing genomen.
- In de voorzittersbeslissing is uitgegaan van onjuiste feiten.
- Verweerder heeft - terwijl hij klager niet op de hoogte hield over de voortgang
van de zaak - een nieuwe opdrachtovereenkomst gesloten met de voormalige echtgenote
van klager. Verweerder heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling.
3 FEITEN
3.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten:
3.2 In 2015 heeft de toen drie maanden oude zoon van klager en diens toenmalige echtgenote
tijdens de behandeling in een ziekenhuis ernstig letsel opgelopen.
3.3 Op 6 november 2018 heeft verweerder een bespreking met klager bij hem thuis gehad
over de aansprakelijkheidstelling van het ziekenhuis voor letselschade.
3.4 In zijn brief van 7 november 2018 heeft verweerder de inhoud van de bespreking
vastgelegd. Deze brief is geadresseerd aan klager en zijn toenmalige echtgenote. Als
bijlagen heeft verweerder meegestuurd een opdrachtformulier, gesteld op naam van klager
en zijn toenmalige echtgenote, en een medische machtiging op naam van klager.
3.5 Klager heeft het opdrachtformulier aan verweerder geretourneerd met daarop twee
handtekeningen.
3.6 Namens klager en diens toenmalige echtgenote heeft verweerder het ziekenhuis op
7 mei 2019 aansprakelijk gesteld.
3.7 In zijn e-mail van 17 maart 2020 heeft verweerder aan klager gevraagd om contact
met hem op te nemen om op korte termijn te spreken over te nemen vervolgstappen.
3.8 Op 1 juli 2020 heeft de stafjurist van het ziekenhuis aan verweerder gevraagd
of hij voor beide ouders of alleen voor klager optrad. Verweerder heeft daarna rechtstreeks
contact gezocht met de toenmalige echtgenote van klager om zijn opdracht bij haar
te verifiëren.
3.9 Op 20 juli 2020 heeft verweerder met de ex-echtgenote van klager gesproken. Tijdens
die bespreking heeft zij aan verweerder laten weten dat zij de brief van verweerder
van 7 november 2018 nooit had gezien en verteld dat zij de door klager aan verweerder
geretourneerde opdrachtbevestiging niet had ondertekend. De toenmalige echtgenote
van klager heeft verweerder alsnog opdracht gegeven om ook haar, als wettelijk vertegenwoordiger
van de minderjarige zoon, bij te staan in het geschil van de ouders met het ziekenhuis
en heeft daartoe een opdrachtbevestiging en een medische machtiging ondertekend.
3.10 Verweerder heeft daarna verschillende werkzaamheden in de letselschadezaak voor
de ouders gedaan.
3.11 Per e-mail van 2 februari 2021 heeft klager aan verweerder meegedeeld dat hij
een gesprek wilde hebben.
3.12 Per e-mail van 4 februari 2021 heeft de echtscheidingsadvocaat van klager aan
verweerder gevraagd om zijn werkzaamheden in de letselschadezaak op te schorten en
nadere informatie te geven.
3.13 Verweerder heeft klager daarna uitgenodigd voor een bespreking op kantoor. Dat
gesprek heeft niet meer plaatsgevonden, omdat klager de opdracht aan verweerder -
via een e-mail van 17 februari 2021 van diens echtscheidingsadvocaat - heeft beëindigd.
Verweerder heeft zich daarna, in februari voor klager en in maart 2021 voor diens
toenmalige echtgenote, teruggetrokken als advocaat.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zijn (ex-)echtgenote te beïnvloeden om de echtscheiding aan te vragen;
b) de met klager gesloten letselschadeovereenkomst (met betrekking tot zijn minderjarige
kind) te wijzigen in een overeenkomst met zijn (ex-)echtgenote;
c) klager zwart te maken bij de wederpartij, waardoor klager niet meer als betrouwbare
gesprekspartner werd beschouwd.
d) niet voortvarend te handelen in de behandeling van de zaak;
e) een jaar lang niet te trachten om klager te bereiken dan wel niet te reageren op
telefonische terugbelverzoeken van klager;
f) niet het volledige dossier aan klager te verstrekken nadat klager de opdracht had
beëindigd en om het dossier had verzocht.
5 VERWEER
5.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
5.2 Verweerder heeft de toenmalige echtgenote van klager niet beïnvloed om de echtscheiding
aan te vragen. Hij heeft met de echtscheiding van klager en zijn toenmalige echtgenote
op geen enkele wijze bemoeienis gehad. Pas op 20 juli 2020 heeft hij in het gesprek
met de toenmalige echtgenote van klager gehoord dat er een echtscheiding in gang was
gezet, dan wel dat een voornemen daartoe bestond. Alhoewel verweerder voor beide ouders
optrad in de letselschadezaak van hun zoon, gaf hun echtscheidingstraject op dat moment
geen aanleiding om met deze werkzaamheden te stoppen.
Klachtonderdeel b)
5.3 Op 6 november 2018 heeft verweerder bij klager thuis het medisch dossier besproken.
Tijdens dat gesprek, waar de toenmalige echtgenote niet bij was, heeft klager hem
verteld dat de huur voor de woning zou worden opgezegd in verband met emigratie naar
Marokko, waarbij de minderjarige zoon in Nederland bij de grootouders zou achterblijven
in verband met de medische noodzakelijke behandelingen. Klager heeft toen ook aan
verweerder gevraagd om de communicatie over de letselschadezaak uitsluitend via hem
te laten verlopen, omdat zijn toenmalige echtgenote dat psychisch niet aankon. Ook
in externe contacten zou klager namens zijn toenmalige echtgenote optreden.
5.4 Op 7 november 2018 heeft verweerder de inhoud van voornoemde bespreking vastgelegd
in een aan klager en zijn toenmalige echtgenote geadresseerde brief. Daarin is ook
bevestigd dat klager zijn contactpersoon zou zijn. De bij die brief meegezonden medische
machtiging was op zijn uitdrukkelijk verzoek alleen op naam van klager gesteld. Het
eveneens meegezonden opdrachtformulier op naam van klager en zijn toenmalige echtgenote
is door klager, voorzien van twee handtekeningen, aan verweerder teruggestuurd. Daarna
mocht verweerder er redelijkerwijs vanuit gaan dat hij namens beide ouders de opdracht
had gekregen om de letselschadezaak te doen en is hij voor de ouders aan de slag gegaan.
5.5 Op 17 maart 2020 heeft verweerder contact gezocht met klager om de vervolgstappen
te bespreken en te overleggen over een kwestie na een telefoontje met de stafjurist
van het ziekenhuis. Tijdens een telefoongesprek op 1 juli 2020 met de stafjurist van
het ziekenhuis werd het verweerder duidelijk dat de toenmalige echtgenote van klager
kennelijk steeds aanwezig was bij de controlebezoeken met de zoon in het ziekenhuis.
Dat klopte volgens de stafjurist niet met de eerdere mededeling van verweerder dat
de ouders van de zoon in Marokko zouden gaan wonen.
5.6 Verweerder heeft daarna rechtstreeks contact gezocht met de toenmalige echtgenote
van klager. Volgens klagers toenmalige echtgenote had zij de bevestigingsbrief van
7 november 2018 nooit gezien en was de tweede handtekening onder de opdrachtbevestiging
niet de hare. Vervolgens heeft zij de opdrachtbevestiging en de medische machtiging
alsnog ondertekend. Tijdens het gesprek met haar is verweerder pas gebleken dat de
toenmalige echtgenote van klager nog altijd in Nederland in hetzelfde huis woonde,
dat klager regelmatig in Marokko verbleef en dat van opzegging van de huur nooit sprake
is geweest.
5.7 Verweerder is daarna voor beide ouders blijven optreden in de letselschadezaak
totdat klager zelf, op 2 februari 2021, en twee dagen later diens echtscheidingsadvocaat,
hem vroegen om de werkzaamheden in de letselschadezaak op te schorten. Omdat een persoonlijk
gesprek met klager daarna niet meer mogelijk bleek, heeft verweerder zijn werkzaamheden
voor klager, en na overleg met de deken, ook voor diens toenmalige echtgenote, beëindigd.
Klachtonderdeel c)
5.8 Verweerder heeft klager niet zwart gemaakt bij de wederpartij. Dat sprake is geweest
van een verwarring over de vertegenwoordiging bij de wederpartij is het gevolg geweest
van onjuiste mededelingen van klager die verweerder met de wederpartij heeft gedeeld.
Op vragen van de stafjurist heeft hij feitelijk gereageerd zonder dat hij klager daarbij
in een negatief daglicht heeft geplaatst.
Klachtonderdeel d)
5.9 Verweerder heeft de zaak voortvarend behandeld. Hij heeft een bepaalde periode
geen handelingen verricht omdat er gewacht diende te worden op de uitkomst van een
deskundigentraject.
Klachtonderdeel e)
5.10 Verweerder heeft wel degelijk - tevergeefs - contact proberen op te nemen met
klager. Telefonische terugbelverzoeken van klager heeft hij niet gehad.
Klachtonderdeel f)
5.11 Verweerder heeft het volledige dossier aan klager verstrekt. Verweerder kent
de door klager genoemde brief van de kinderarts niet. Deze brief maakte geen deel
uit van zijn dossier.
6 BEOORDELING
Oordeel over het verzet
6.1 De raad heeft allereerst te beoordelen of het verzet gegrond is. Voordat de raad
de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een
verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing
van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een
verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd
op onjuiste of onvolledige feiten.
6.2 Klager stelt dat het verzet gegrond dient te worden verklaard omdat niet op alle
klachten een beslissing is genomen. De raad stelt vast dat de voorzitter - overeenkomstig
de aanbiedingsbrief - een beslissing heeft genomen op drie klachtonderdelen. In de
voorzittersbeslissing is op drie andere klachten (hierboven opgenomen als klachtonderdelen
d), e) en f)) echter geen beslissing genomen, terwijl die wel door klager in zijn
klachtbrief en/of repliek zijn genoemd. Gelet hierop zal het verzet gegrond worden
verklaard.
6.3 Nu het verzet gegrond is zal de raad alle klachtonderdelen, waaronder die waarop
door de voorzitter geen beslissing is genomen, beoordelen.
Oordeel over de klacht
6.4 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter het handelen of nalaten van de advocaat
over wie geklaagd wordt dient te toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet.
De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar of het niet naleven
van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van
de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
6.5 Naar het oordeel van de raad is, tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder,
niet vast te stellen, dat verweerder de toenmalige echtgenote van klager heeft beïnvloed
om echtscheiding aan te vragen. Dat dit is gebeurd is ook niet aannemelijk, omdat
verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij pas tijdens zijn gesprek met de toenmalige
echtgenote van klager op 20 juli 2020 bekend is geworden met de kennelijk toen al
bestaande plannen om te gaan scheiden. Niet is gebleken dat klager verweerder daarover
eerder heeft geïnformeerd of dat verweerder op enig moment zich met de echtscheiding
van klager en zijn toenmalige echtgenote heeft bemoeid. Nu van een tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen door verweerder tegenover klager geen sprake is, zal de raad
klachtonderdeel a) ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
6.6 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder een steekhoudend en goed onderbouwd
verweer gevoerd. In de daarin door verweerder geschetste omstandigheden mocht hij
er naar het oordeel van de raad bij aanvang van de zaak vanuit gaan dat hij in de
letselschadezaak de belangen van beide ouders, als wettelijke vertegenwoordigers van
hun zoon, behartigde. Nadat verweerder na verkregen signalen is gaan twijfelen over
zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid voor beide ouders, heeft hij voortvarend gehandeld.
Verweerder heeft immers de toenmalige echtgenote van klager rechtstreeks benaderd
en de opdrachtbevestiging alsnog door haar laten ondertekenen. Verweerder heeft naar
het oordeel van de raad dan ook niet tuchtrechtelijk jegens klager gehandeld. Dat
betekent dat ook klachtonderdeel b) ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel c)
6.7 Naar het oordeel van de raad valt, gelet op het verweer van verweerder, niet in
te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Klager
heeft dit verwijt ook niet concreet met feiten onderbouwd. Nu een feitelijke grondslag
voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder ontbreekt, wordt klachtonderdeel
c) eveneens ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel d)
6.8 De raad is ten aanzien van dit (algemeen gestelde) verwijt van oordeel dat op
grond van de vastgestelde feiten en het verweer van verweerder is gebleken dat verweerder
de zaak van klager voldoende voortvarend heeft behandeld. Bij de beoordeling van dit
klachtonderdeel acht de raad mede van belang dat in de periode waarover wordt geklaagd
- in overleg met verweerder en het ziekenhuis - een deskundigentraject was opgestart,
waardoor verweerder (tijdelijk) in deze zaak geen handelingen hoefde ter verrichten
en er ook geen (belangrijke) informatie was waarvan verweerder klager op de hoogte
diende te brengen. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel e)
6.9 Klager en verweerder hebben verschillende lezingen over wie contact met de ander
heeft willen opnemen en aan wie het te wijten is dat dat niet (goed) is gelukt. Klager
stelt dat verweerder een jaar lang niet heeft getracht om klager te bereiken en een
jaar niet heeft gereageerd op telefonische terugbelverzoeken van klager. Verweerder
stelt daarentegen dat hij wel degelijk contact heeft proberen op te nemen met klager,
maar dat dat niet is gelukt, wellicht omdat klager op dat moment in Marokko verbleef.
Verweerder betwist ook dat hij terugbelverzoeken van klager heeft ontvangen. De raad
is van oordeel dat de feiten die klager aan zijn verwijten in de richting van verweerder
ten grondslag legt wel vast moeten staan om over de klachtwaardigheid daarvan een
oordeel te kunnen vellen. Omdat klager dit verwijt niet heeft onderbouwd en verweerder
dit verwijt heeft betwist, is dat niet het geval. De geloofwaardigheid van klager
wordt negatief beïnvloed door hetgeen naar het oordeel van de raad is komen vast te
staan over het ondertekenen van het opdrachtformulier. Dit klachtonderdeel wordt daarom
ongegrond verklaard
Klachtonderdeel f)
Klager verwijt verweerder dat hij - nadat klager de opdracht had beëindigd en om het
dossier had verzocht - niet het volledige dossier aan klager heeft verstrekt. Als
(enige) onderbouwing van dit klachtonderdeel heeft klager aangevoerd dat een brief
van de kinderarts aan de ex-echtgenote van klager zich niet bij de stukken bevond
die verweerder aan hem heeft verstrekt. De raad is van oordeel dat de juistheid van
dit verwijt van klager tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder
niet is komen vast te staan. Met betrekking tot de genoemde brief van de kinderarts
heeft verweerder verklaard dat hij deze brief niet in zijn bezit had en daarom ook
niet aan klager had kunnen geven. Deze verklaring van verweerder acht de raad aannemelijk.
De brief van de kinderarts kon immers ook betrekking hebben op een reguliere controle
van de zoon van klager die bij het ziekenhuis onder behandeling stond. Dat zo’n brief
niet in het dossier van de aansprakelijkheidszaak zit, acht de raad begrijpelijk en
geeft daarom geen steun aan de stelling van klager dat verweerder hem niet het volledige
dossier heeft verstrekt. Ook dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en M.H. Pluymen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 19 december 2022