ECLI:NL:TADRARL:2022:322 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-486/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:322
Datum uitspraak: 05-09-2022
Datum publicatie: 13-12-2022
Zaaknummer(s): 22-486/AL/MN
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk niet-ontvankelijk, deels vanwege ne bis in idem en deels vanwege een gebrek aan rechtstreeks belang.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 september 2022
in de zaak 22-486/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager 
over
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 15 juni 2022 met kenmerk Z 1840258, door de raad ontvangen op 15 juni 2022, en van de eventueel in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn ex-vrouw zijn verwikkeld (geweest) in een geschil over de naleving van een echtscheidingsconvenant. Verweerster behartigt de belangen van de ex-vrouw.
1.2 In de dagvaardingsprocedure heeft verweerster op 14 maart 2022 een “akte van overlegging producties, tevens wijziging van eis in reconventie” ingediend. Deze akte maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
1.3 Op 14 maart 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.4 Klager heeft eerder een klacht ingediend over verweerster, waarbij hij er onder meer over heeft geklaagd dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld door (onder d) “de rechtbank te misleiden door manipulatief en frauduleus handelen.” Dit klachtonderdeel zag op een door verweerster, zowel in 2018 als in 2021 (in een kortgedingprocedure), overgelegd Exceloverzicht. Bij beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 april 2022 (zaaknummer 21-566/AL/MN) is de klacht ongegrond verklaard.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te trachten hem met onjuiste berekeningen in de procedure te benadelen;
b) resultaatsafspraken te maken met haar cliënte, dan wel pro deo voor haar te werken.
2.2 Klager verwijst voor wat betreft klachtonderdeel a naar de berekeningen van verweerster in de onder 1.2 genoemde akte, punten 14 tot en met 16.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
3.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a heeft zij zich primair op het standpunt gesteld dat dit een herformulering is van klagers eerdere klacht, die door de Raad Discipline al ongegrond is verklaard. Verder stelt zij dat zij het standpunt van haar cliënt onderbouwt en dat het aan klager is om verweer te voeren, waarna de beslissing aan de rechter is. Dit is geen zaak voor de tuchtrechter, aldus verweerster.
3.3 Met betrekking tot klachtonderdeel b stelt verweerster dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, omdat hij geen belang heeft bij de afspraken tussen verweerster en haar cliënt, nog los van het feit dat die resultaatsafhankelijke afspraken er niet zijn.
3.4 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dit beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Het voormelde beginsel brengt dan ook mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is.
4.2 Dit klachtonderdeel ziet in de kern op de door verweerster, als advocaat van klagers wederpartij, gemaakte en bij de rechtbank ingediende berekeningen. Daarover heeft hij, zo blijkt uit de hiervoor onder 1.4 genoemde beslissing van de Raad van Discipline al eerder over geklaagd. Dat het in deze klachtzaak over een nieuwe c.q. andere berekening van verweerster gaat, doet daar niet aan af. De klacht van klager kan dan ook niet opnieuw aan de orde worden gesteld in een nieuwe klachtzaak. Dit betekent dat de klacht strandt op het hiervoor weergegeven ne bis in idem-beginsel. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. 
4.3 Voor het geval daar anders over zou kunnen worden gedacht, kan dat klager niet baten. In dat geval is zijn klacht kennelijk ongegrond want verweerster had, als advocaat van klagers wederpartij, een grote mate van vrijheid om de belangen van haar cliënte te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënte goeddunkt. Zij heeft namens haar cliënte standpunten ingenomen in de akte van 14 maart 2022. Het was aan klager en zijn advocaat om die standpunten in de civiele procedure te betwisten en weerleggen. Het oordeel over de standpunten is vervolgens aan de rechter. De tuchtrechter heeft daarin geen taak. Voor zover verweerster in haar akte rekenfouten zou hebben gemaakt, geldt dat haar daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Ad klachtonderdeel b)
4.4 De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
4.5 Dit klachtonderdeel ziet op afspraken die tussen verweerster en haar cliënte zouden zijn gemaakt. Klager heeft daarbij geen rechtstreeks belang. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Conclusie
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in beide onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 september 2022.

Griffier                                                                              Voorzitter

Verzonden d.d. 5 september 2022