ECLI:NL:TADRARL:2022:309 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-485/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:309 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-09-2022 |
Datum publicatie: | 01-12-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-485/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Betreft advocaat van de wederpartij. Advocaat heeft na ontvangst van een herstelbeslissing van het hof een nieuwe (iets lagere) berekening van de door klaagster verschuldigde rente opgesteld. Advocaat heeft bij uitblijven van betaling executiemaatregelen in het vooruitzicht gesteld. Betreft een zakelijke mededeling over de aanpak van de zaak. Advocaat heeft de voormalige advocaat van klaagster verzocht haar te informeren over de gevolgen van de aangekondigde executiemaatregelen. Deze advocaat had weliswaar laten weten dat hij zich had teruggetrokken als advocaat van klaagster, maar hij stond in het herstelarrest nog steeds als haar advocaat vermeld en klaagster had ook geen andere rechtsbijstand. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 12 september 2022
in de zaak 22-485/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: de heer A.A.J. G
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 14 juni 2022 met kenmerk K 21/142, door de raad ontvangen op 14 juni 2022 en van de eventueel in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster treedt op als gemachtigde van de erven van X, verder te noemen de erven.
De erven waren verwikkeld in een civielrechtelijk geschil met ATS. Verweerder heeft
ATS in dit geschil in de periode van april 2021 tot en met augustus 2021 bijgestaan.
De erven werden bijgestaan door mr H. Het geschil had betrekking op een huurovereenkomst
van bedrijfsruimte.
1.2 In voormeld geschil is op 13 april 2021 arrest gewezen door het gerechtshof. De
erven werden onder meer veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde
van de cliënte van verweerder. Verweerder heeft zich per e-mail van 15 april 2021
tot mr H gewend inzake de betaling van zijn cliënten van in totaal € 16.541,72 (exclusief
het nog te corrigeren griffierecht) aan ATS. Mr H heeft hierop geantwoord dat klaagster
zich niet kon vinden in de berekening van de gevorderde wettelijke rente ad € 499,31.
1.3 Verweerder heeft op 22 april 2021 aan het gerechtshof om herstel van het arrest
van 13 april 2021 verzocht. Het verzoek had betrekking op de in 7.2 van het arrest
vastgestelde hoogte van het griffierecht en de daarmee verband houdende hoogte van
de kosten aan de zijde van ATS, waarin de erven waren veroordeeld. Verweerder heeft
per e-mail van 22 april 2021 een kopie van dit verzoek toegezonden aan mr. H en hem
bericht na de beslissing van het hof met een actuele rente- en kostenberekening te
komen.
1.4 Mr H heeft op 30 april 2021 aan verweerder bericht dat klaagster namens de erven
een bedrag van € 16.042,41 had overgemaakt op de derdengeldenrekening van verweerder
en dat zij de berekening van de wettelijke rente nog afwachtte.
1.5 Mr. H heeft verweerder op 6 mei 2021 bericht niet meer als advocaat voor de erven
op te treden.
1.6 Het gerechtshof heeft op 13 juli 2021 het arrest van 13 april 2021 inzake de kostenveroordeling
(hoogte griffiegeld) hersteld, omdat sprake was van een kennelijke vergissing die
zich leende voor eenvoudig herstel. Verweerder heeft zich op 14 juli 2021 tot klaagster
gewend. Verweerder verzocht klaagster te bevorderen dat de proceskosten ad € 3.626,00
en de wettelijke rente ad € 371,81 aanstonds zouden worden voldaan. Verweerder schreef
voorts bij niet betaling over te zullen gaan tot betekening en executie van de arresten
van het hof. Klaagster antwoordde op 16 juli 2021 dat zij het arrest van het hof niet
kende en dit eerst af te wachten. Zij schreef na haar vakantie op de kwestie terug
te zullen komen. Mr. H heeft op 19 juli 2021 het arrest van het hof van 13 juli 2021
aan klaagster en haar echtgenoot toegezonden.
1.7 Verweerder schreef op 21 juli 2021 het volgende aan de voormalige advocaat van
de erven:
“Volgens bijgaande brief van 14/7 schreef ik uw ex-cliënte (naam klaagster) aan. Haar antwoord van 16/7 gaat eveneens hierbij. Mevrouw meent opnieuw dat dezerzijds de zaken niet goed gezien worden. Aangezien u in de beschikking van 13/7 (die ik bijsluit) nog als advocaat vermeld staat, zult u uw ex-cliënte afschrift toegezonden hebben. De grosse van het arrest en de beschikking gaan nu naar de deurwaarder ter betekening en executie. Het lijkt mij op uw weg liggen uw ex-cliënte voor te lichten over de gevolgen van haar opstelling. Bij betaling vóór morgen 1200 uur kunnen verdere kosten voorkomen worden. Ik verneem graag voor het einde van de middag.��
1.8 Klaagster en haar echtgenoot schreven per e-mail van 22 juli 2021 onder meer het volgende:
“(….) Zoals u weet is er enige discussie omtrent uw rekening. Een toezegging uwerzijds wordt door u niet nagekomen. Contre coeur en onder voorbehoud van onze rechten betalen wij het door u genoemde bedrag. Na onze vakantie, medio augustus, zullen wij ten aanzien van uw gedragingen contact opnemen met de deken van de Orde van Advocaten en eventueel een en ander voorleggen aan de Raad van Discipline.”
1.9 Op 28 oktober 2021 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in zijn hoedanigheid van
advocaat van de wederpartij:
a) ondanks zijn toezegging, geen duidelijkheid te verschaffen omtrent de wijze waarop
hij de wettelijke rente heeft berekend;
b) zich tot de voormalig advocaat van de erven te wenden in de wetenschap dat hij
de erven niet meer vertegenwoordigde en zich opnieuw onfatsoenlijk uit te laten door
te stellen dat de beslissingen van het hof ter betekening en executie naar de deurwaarder
zouden gaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid
van advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om
de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn
cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden
doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij,
(b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs
kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de
belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk
doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen
aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het
algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden
is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af
te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft namens zijn cliënte aan mr H verzocht bij zijn cliënten nakoming
van de arresten van het hof van 13 april en 13 juli 2021 te bevorderen en onder meer
tot betaling van de wettelijke rente over te gaan. De gemachtigde van klaagster heeft
hierna bezwaar gemaakt tegen de berekening van de wettelijke rente. Verweerder heeft
vervolgens na ontvangst van de beslissing op het herstelverzoek van het hof van 13
juli 2021 de wettelijke rente opnieuw berekend en kwam daarbij tot een (iets) lager
bedrag. Niet valt in te zien welk verwijt verweerder hiervan valt te maken. Voorzover
klaagster zich nog steeds niet kon vinden in de berekening van de wettelijke rente
door verweerder had het op haar weg gelegen hiertegen bezwaar te maken en gemotiveerd
aan te geven op grond waarvan de berekening van verweerder onjuist was.
Klachtonderdeel b)
4.3 De voorzitter volgt klaagster evenmin in haar verwijt dat verweerder zich tot
mr. H heeft gewend, terwijl hij wist dat mr. H niet meer voor de erven optrad. Het
is juist dat mr. H aan verweerder had bericht niet meer voor de erven op te treden.
Daar staat tegenover dat mr. H in het arrest van 13 juli 2021 nog steeds als advocaat
van de erven stond vermeld en de erven op dat moment geen andere rechtsbijstand hadden.
Onder die omstandigheden is het niet onzorgvuldig of onbetamelijk om de voormalige
advocaat van de erven te berichten op de wijze waarop verweerder dat heeft gedaan.
Het was in het belang van de erven dat verweerder de executiemaatregelen aan mr. H
aankondigde en hem verzocht zijn ex-cliënten te informeren over de gevolgen daarvan.
4.4 Dat, zoals klaagster stelt, verweerder haar onfatsoenlijk heeft bejegend kan op
grond van de overgelegde stukken niet worden vastgesteld. De mededeling van verweerder
dat bij non-betaling zou worden overgegaan tot betekening en executie van de arresten
van het hof betreft een zakelijke mededeling over de aanpak van de zaak. De voorzitter
volgt klaagster niet in haar stelling dat verweerder zich hierdoor opnieuw onfatsoenlijk
jegens klaagster heeft uitgelaten.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, daarom in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in
beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H. van Heemstra, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 september 2022.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 12 september 2022