ECLI:NL:TADRARL:2022:308 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-235/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:308
Datum uitspraak: 12-09-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Zaaknummer(s): 22-235/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 12 september 2022
in de zaak 22-235/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 17 maart 2022 met kenmerk Z1449372/BD/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 27 oktober 2020 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak tussen klager en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo.
1.2 Klager heeft op 1 december 2020 verweerder een e-mail gestuurd omdat hij schadevergoeding wil vragen bij de gemeente, omdat de uitkering van klager geblokkeerd was.
1.3 Verweerder heeft op 18 december 2020 een e-mail gestuurd aan klager waarin hij hem informeert dat de toevoeging is aangevraagd en hij later die dag een opdrachtbevestiging en declaratie voor de eigen bijdrage zal sturen. Tevens vraagt verweerder aan klager een opstelling te maken van de schade die hij gemeend heeft te hebben geleden en eventueel daarvan de bewijsstukken toe te sturen. Verweerder heeft op diezelfde dag een opdrachtbevestiging aan klager gestuurd.
1.4 Op 1 februari 2021 heeft verweerder een bezwaarschift ingediend bij het college van  burgemeester en wethouders Ermelo.
1.5 Op 1 februari 2021 heeft de secretaresse van verweerder een e-mail aan klager gestuurd waarin staat dat het bezwaarschrift is verzonden.
1.6 Als reactie heeft klager op 1 februari 2021 de volgende e-mail aan verweerder gezonden:

“Bedankt voor u info ik ben ook akkoord met deze brief.”

1.7 Op 13 februari 2021 heeft klager een e-mail met bijlagen aan verweerder gestuurd in verband met de door hem gewenste schadevergoeding.
1.8 Op 26 februari 2021 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder met de vraag aan verweerder waarom hij nog niet heeft gereageerd.
1.9 Op 12 maart 2021 heeft de secretaresse namens verweerder een e-mail gestuurd aan klager. Hierin stelt verweerder aan klager vragen naar aanleiding van de bijlagen die klager op 26 februari 2021 aan verweerder heeft gestuurd.
1.10 Op 18 maart 2021 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder met de vraag wanneer de brief wordt opgestuurd.
1.11 Op 23 maart 2021 heeft klager verweerder een e-mail gestuurd met de vraag of verweerder de brief voor de gemeente wil klaarmaken .
1.12 Op 7 april 2021 heeft klager een e-mail gestuurd aan het kantoor-emailadres van verweerder en dient hij een klacht in tegen verweerder. Die e-mail luidt, voor zover relevant, als volgt:

“(…) via deze email geef ik door dat hij niet meer mijn advocaat is en hij mag niet meer een brief voor mij schrijven en niks is geldig van hem. Hij heeft geen machtiging van mij.”

1.13 Op 27 mei 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) geen schadevergoeding voor hem te vragen bij de gemeente Ermelo, terwijl verweerder hem meermaals heeft toegezegd dat ‘vandaag of morgen’ te doen;
b) een klacht in te dienen tegen de gemeente zonder dat met hem te overleggen, hem te informeren en zonder zijn goedkeuring.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, voor zover relevant, op dat verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
4.2 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).
Klachtonderdeel a)
4.3 Klager verwijt verweerder dat hij geen schadevergoeding aan de gemeente heeft gevraagd, terwijl verweerder hem dat wel had beloofd.
4.4 Op grond van de stukken, waaronder de reactie van verweerder op de klacht, stelt de voorzitter het volgende vast. Ter onderbouwing van de door klager gestelde schade, heeft hij op 13 februari 2021 een e-mail met bijlagen aan verweerder gestuurd. Bij e-mail van 12 maart 2021 heeft verweerder een aantal vragen over deze bijlagen aan klager gesteld. Hierop heeft klager vervolgens geen inhoudelijke reactie gegeven. Bij e-mail van 7 april 2021 heeft klager aan verweerder laten weten dat verweerder zijn advocaat niet meer is en verweerder niets meer voor hem mag doen.
4.5 De voorzitter leidt uit de stukken af dat verweerder met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding een nadere toelichting nodig had over de door klager aan hem gezonden stukken, maar dat hij die toelichting niet heeft gekregen. Het is begrijpelijk dat verweerder zonder deze in zijn ogen noodzakelijke nadere informatie over deze stukken, het verzoek tot schadevergoeding niet heeft ingediend. Verweerder heeft daarmee niet gehandeld in strijd met de bovengenoemde professionele standaard en niet is gebleken dat verweerder ten aanzien van klagers verzoek tot schadevergoeding tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op het voorgaande wordt dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel b)
4.6 Klager stelt dat verweerder tuchtrechtelijk heeft gehandeld door zonder klagers toestemming en goedkeuring een bezwaarschrift bij de gemeente in te dienen. Verweerder heeft betwist dat hij het bezwaarschrift heeft ingediend en hij heeft verwezen naar de e-mails van 1 februari 2021. De voorzitter stelt vast dat het kantoor van verweerder het bezwaarschrift bij e-mail van 1 februari 2021 aan klager heeft gezonden en daarbij heeft geschreven dat het bezwaarschrift heden is verzonden. Diezelfde dag heeft klager geantwoord dat hij akkoord is met die brief. Gelet op deze e-mailwisseling en de rest van het dossier, is het verwijt van klager niet vast komen te staan. Op grond van het voorgaande wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaard. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 september 2022.

Griffier                                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 12 september 2022